Gedwongen adoptie: Cecile moest als tiener haar baby afstaan
Soms flitst het door haar heen, als ze op straat een man van rond de veertig passeert die een beetje lijkt op een van haar kinderen. Dan kijkt ze even om en denkt: misschien is hij het wel, het jongetje dat ik ter wereld heb gebracht in december 1972.
Cecile (61) heeft geen flauw idee wat er van haar oudste kind geworden is. Ze weet niet door wie hij is geadopteerd, waar hij woont, hoe hij heet, hoe zijn leven eruitziet. Maar ze blijft hopen dat ze hem op een dag zal terugvinden. Dat ze ineens een telefoontje of een mail van hem krijgt, of dat hij aan haar deur staat met de woorden: ik denk dat je mijn moeder bent. En dat ze hem vervolgens kan aanraken, voor het eerst, want na de bevalling mocht ze hem alleen maar even van ver zien. “Het zou een van de gelukkigste dagen van mijn leven zijn”, verzucht Cecile.
Ze was veertien jaar toen ze zwanger raakte. Niet van een vriendje, maar van haar oudere broer, die haar brutaal verkracht had. Op een woensdag in de lente van 1972, in haar eigen meisjeskamer. “Het was de hel, maar hoe ik me ook tegen hem verzette, hij was zoveel sterker dan ik”, huivert Cecile. Haar broer was tien jaar ouder en had een vriendin met wie hij zou gaan trouwen. “Op de dag van zijn huwelijk, drie maanden later, zat ik in de kerk, wetende dat ik zwanger was. Van hem, de bruidegom, mijn broer.”
Bang, verward en eenzaam
Toen haar menstruatie uitbleef, vermoedde Cecile meteen dat ze zwanger was. Maar ze praatte er met niemand over. Niet met vriendinnen, niet met een zus, niet met haar moeder. “Zéker niet met mijn moeder”, benadrukt ze. “Mijn moeder was allerminst een warme, begripvolle vrouw bij wie je als kind met je problemen terechtkon. Integendeel, ze was kil en afstandelijk. Ik bleef naar school gaan en duwde het weg, zowel de herinnering aan de verkrachting als het besef dat ik zwanger was. Het kon en mocht niet waar zijn.”
Maar het was wél waar. De moeder van Cecile ontdekte dat haar dochter niet meer menstrueerde en nam haar eind juni mee naar de huisarts. “Ik kan me niet herinneren dat ze verbaasd was toen de dokter zei dat ik inderdaad zwanger was”, vertelt Cecile. “Ze siste me alleen maar toe: ‘Wat heb je nu gedaan!?’ Alsof het mijn schuld was.
Ze heeft me nooit gevraagd wie de verwekker was. Toen niet, later ook niet. Volgens mij heeft ze het altijd geweten en heeft ze dat potje willen toedekken om familieschandalen te voorkomen. Haar belangrijkste bekommernis: dit ‘probleem’ moest zo snel, geruisloos en efficiënt mogelijk opgelost worden.”
In augustus werd Cecile door haar ouders weggebracht. Naar Tamar in Lommel, een tehuis waar ongehuwde moeders in het geheim hun bevalling afwachtten. “In de auto werd geen woord gesproken”, weet Cecile nog. “Ik wist ook niet waar ik heen ging. Het enige wat mijn moeder had gezegd: ‘Je moet een tijdje weg.’ Als ik terugdenk aan dat meisje van veertien op de achterbank van de auto, heb ik zoveel medelijden: wat moet ik me toen bang, verward en eenzaam hebben gevoeld.”
Tienermeisje met bolle buik
Cecile heeft nog veel herinneringen aan de vier maanden die ze doorbracht bij de zusters Kindsheid Jesu in Lommel. Dat ze er meestal met een stuk of vijf meisjes waren; soms verdween er eentje, soms kwam er eentje bij, maar zij was altijd de jongste. Dat ze elke ochtend naar een atelier gingen, om er tapijtjes te weven. Dat de brieven die zij naar huis schreef vaak niet toekwamen en dat de post die zij kreeg steevast geopend was.
“Waarschijnlijk gelezen door zuster Johanna, die daar de plak zwaaide. Er was ook nog een zuster Alice, en een zuster die als verpleegster in het ziekenhuis werkte. Het was best oké in Tamar; ik voelde me er vrijer dan thuis. En ze hadden er een tv, thuis niet. (lacht).
Het contact met de andere meisjes was aangenaam en vriendschappelijk. Niet dat we vertrouwelijkheden uitwisselden. Dat mocht ook niet: we werden verondersteld om niet te praten over ‘onze toestand’, hadden bij onze aankomst zelfs een andere naam mogen kiezen, als we anoniem wilden blijven. Het kan dus best zijn dat mijn vriendinnetje Leni niet zo heette. Zij heeft ooit een foto van me genomen: een meisje met een bolle buik en staartjes in het haar. Die foto heb ik verscheurd toen ik weer thuis was. Bang dat mijn moeder ‘m zou vinden en kwaad op me zou zijn. Achteraf heb ik vaak spijt gehad dat ik die foto niet meer had.”
De meisjes mochten ook regelmatig gaan wandelen in de bossen rond Lommel. Het was tijdens een van die wandelingen dat Cecile niet meer verder kon van de pijn: haar weeën waren begonnen. “Ik werd in de auto geduwd en we scheurden in allerijl weg. Zuster Johanna aan het stuur, zuster Alice ernaast en ik op de achterbank, ineengekrompen van de pijn.
De rit van Lommel naar Noord-Frankrijk leek eindeloos te duren. In het ziekenhuis werd ik in een rolstoel geduwd en naar de verloskamer gereden. Van de bevalling zelf weet ik niet veel meer. Alleen dat ze op een gegeven moment zeiden: het is een jongetje. Ik heb een glimp van hem opgevangen toen ze met hem wegliepen. Hij had weinig haar, net als mijn andere kinderen na hun geboorte. In mijn hoofd noemde ik hem Bart, en zo ben ik hem altijd blijven noemen.”
Zwijgend terug naar huis
Cecile is op 29 december 1972 bevallen in Clinique Villette in Malo-les-Bains, in Noord-Frankrijk. In dat ziekenhuis konden ongewenst zwangere vrouwen anoniem bevallen: ze werden ingeschreven onder de naam ‘X’.
Cecile ging zonder baby terug naar Tamar in Lommel. “Of ik mijn kind al dan niet zou houden, daar is zelfs nooit over gepraat”, zegt ze. Een paar dagen later kwamen haar ouders haar ophalen en weer werd er gezwegen in de auto. Toen haar vader uitstapte om te tanken, raapte Cecile haar moed bij elkaar en zei tegen de rug van haar moeder: ‘Het was een jongetje’. Die begon prompt over iets anders. Het enige wat ze nog kwijt wilde toen ze thuis waren: ‘En voortaan doe je je deur op slot’.
“Dat was het dan. Ik ben de rest van het schooljaar nog thuis gebleven, en in de zomer ben ik beginnen te werken. Mijn schoolvriendinnen hebben nooit geweten waarom ik na de zomervakantie van 1972 nooit meer ben komen opdagen. En ook vanuit de familie zijn er nooit vragen gesteld. Waarschijnlijk heeft mijn moeder een plausibel verhaal opgehangen dat iedereen geloofde, ook mijn zussen en broers.
Als ik er achteraf met hen over praatte, konden ze zich nog amper herinneren dat ik toen een tijd niet thuis ben geweest.” Met die ene broer, de veroorzaker van alle onheil, heeft Cecile nooit gepraat over wat er was voorgevallen. “Ik was wel van plan om het hem ooit eens voor de voeten te gooien, later. Maar het is er nooit van gekomen. Op een dag was hij dood en kon het niet meer. Het zij zo.”
Verdriet uit het verleden
Over haar tienerjaren kan Cecile kort zijn: het leven kabbelde voort, ze ging werken, zette af en toe een stapje in de wereld en leerde haar man Ivo kennen. “Het zat vanaf het begin goed tussen ons. Ik heb hem meteen verteld dat ik zwanger was geweest en het kind had afgestaan, en wie de verwekker was.
Het heeft hem nooit tegengehouden om me graag te zien. Ik wilde zo snel mogelijk thuis weg, was negentien toen ik trouwde en twintig toen we ons eerste kind kregen. Een zoon. Toen een verpleegster hem even meenam zodat ik kon rusten, werd ik hysterisch wakker: ‘Waar is mijn kind?. Ik was compleet overstuur. Toen ze hem terugbrachten, heb ik hem niet meer laten gaan. Hij bleef bij mij.”
Cecile kreeg daarna nog een dochter en een zoon. Een mooi gezin, dat ze koesterde als een kostbaar geschenk. Wat er in haar tienertijd gebeurd was, verschoof een stukje naar de achtergrond. Tot haar dochter veertien werd, de leeftijd die Cecile had toen het allemaal gebeurde. “Ik werd panisch als zij in haar eentje ergens naartoe ging, wilde haar beschermen tegen de boze buitenwereld. Het kwam ineens allemaal boven: alle deurtjes die ik in de loop der jaren op slot had gedaan, gingen een voor een open.
Ik belandde in een depressie, wilde uit het leven stappen, ben maandenlang opgenomen geweest in de psychiatrie. Toen het beter met me ging en ik weer thuis was, heb ik – eindelijk – open kaart gespeeld tegenover mijn familie. Ik wilde niet langer zwijgen. In die periode ben ik ook met Ivo en onze kinderen voor het eerst teruggegaan naar Lommel, naar de plek waar het zich heeft afgespeeld. Ik kon nog alles aanwijzen: daar was het atelier waar we werkten, daar het weggetje naar het bos, daar een bakker. Sindsdien ga ik elk jaar terug; ik word ernaartoe gezogen. Meestal in de winter, en vaak tussen Kerstmis en nieuwjaar, rond zijn verjaardag.”
De foto die ontbreekt
In de woonkamer van Cecile hangen overal foto’s en tekeningen van haar kinderen en kleinkinderen. Maar er is één foto die ontbreekt. “Ik ben naar hem op zoek gegaan, wilde hem zo graag terugvinden, maar waar moest ik beginnen? In Lommel zijn geen dossiers meer, in Malo-les-Bains evenmin. Alle bewijsstukken zijn verdwenen, of vernietigd. Ik weet niet eens of hij in België is opgegroeid of in Frankrijk. Een speld in een hooiberg. Misschien lukt het via de organisatie Gewenst Kind, door middel van hun zoekregister voor afstandsmoeders en adoptiekinderen die naar elkaar op zoek zijn. Ik blijf hopen.”
De vader van Cecile is overleden, haar moeder leeft nog. Als het aan Ivo lag, zou Cecile het contact met haar al lang verbroken hebben. “Maar ook al is ze intussen bejaard en begint ze te dementeren, ik blijf hopen dat ze er ooit nog over begint”, zegt Cecile. “Dat er op een dag nog iéts van verklaring zal uitkomen, of van spijt of medeleven. Wat mijn broer met me gedaan heeft, heeft me getekend voor het leven.
Maar dat mijn moeder de andere kant opkeek en alles alleen maar in de doofpot heeft willen stoppen, dat maakte het nog duizend keer erger. Soms ligt het op mijn lippen als ik bij haar ben: ‘Je was er nooit voor mij’. En: ‘Ik heb geen drie kinderen, maar vier. Weet je nog?’.”