Er zal wel niemand op de wereld zijn die denkt: zo, nu ga ik eens duizend columns schrijven. Een mens zou het al benauwd krijgen bij het idee alleen. Een column schrijf je met eentje tegelijk, tenminste, dat doe ik, en soms gebeuren er drie dingen in een week en dan schrijf ik er drie, en soms gebeurt er helemaal niks en dan ben ik blij dat ik even niks te zeggen hoef te hebben.
Ik wist trouwens helemaal niet of ik wel wekelijkse columns kon schrijven, toen ze het me vroegen, van Libelle. Ik schreef er zo nu en dan wel een, kleine brokstukjes, want voor grote verhalen heb ik het geduld niet. Maar om dat nu รฉlke week vol te houden? Dus vroeg ik of ik eerst even mocht oefenen, voor mezelf, en zien of ik stof genoeg zou vinden voor vijf. Dat lukte, en dat was dus bijna twintig jaar geleden. En die vijf van toen zijn er duizend geworden. Een vreemd idee.
Intussen is er veel veranderd in mijn leven. Toen ik die eerste columns schreef, gingen we net verhuizen naar onze woonplaats van nu. Schrijven was dus een mooi excuus om geen dozen te moeten uitpakken, en de emoties van een nieuwe woonplaats onder woorden te brengen. De jongste, het enige kind van ons samen, woonde nog thuis, en hij ging naar een nieuwe school en maakte nieuwe vrienden. Zoals de treinbestuurder, die mij โmotherโ noemde en die na al die jaren nog regelmatig langskomt. De zoon kreeg zijn eerste vriendinnetje, het Chinese meisje met wie ik nog steeds contact heb. Ik wel, de zoon niet, want hij brak haar hart indertijd en daar is ze nog altijd een beetje kwaad om. Maar dat hart is intussen stevig gelijmd, want ze heeft een man daar in China, een fantastische baan en twee zoontjes. Vier jaar maakte ze deel uit van ons leven, en van de columns.
“Ik kreeg lieve berichtjes, en een enkele keer kwade. Maar altijd waren ze er, de lezeressen die meelazen en meeleefden, duizend columns langโ
Ook andere mensen kwamen en gingen, en de tijden waren goed en soms slecht. De echtgenoot kreeg kanker, en genas, en kreeg nog eens kanker, en genas weer, en nog eens. En altijd zaten er vrienden aan zijn bed, en mensen die van hem hielden, en altijd was hij degene die er het meest de moed in hield. De stiefzoon en zijn vriendin kregen een dochter, en ik besefte dat een kleinkind niet je eigen bloed hoeft te zijn om in je hart te komen wonen. De zoon vertrok naar Japan, en nog steeds kan ik niet aan de dag van het afscheid denken zonder dat mijn ogen prikken. We kregen ruzie met de stiefdochter, en maakten het weer goed, een beetje, maar nog altijd wringt er iets, tussen ons, maar zo is dat soms met stiefdochters en we doen allebei ons best.
De zoon trouwde met zijn prachtige Japanse, de stiefdochter kreeg een meisje, de stiefzoon nog een meisje erbij, en de echtgenoot kreeg een nieuwe knie. En een infectie. En nog een. We hadden poezen en honden, en een straathond en een boxer en raskatten en zwerfkatten. En Spaanse windhonden, die stuk voor stuk hun eigen verhaal hielpen schrijven. Ik kreeg ruzie met een vriendin, en na een vol jaar maakten we het weer goed, en ik vond nieuwe vrienden en verloor andere uit het oog.
En altijd waren er de lezeressen, die meelazen en meeleefden. Die lieve berichtjes stuurden en een enkele keer kwade, want soms zei ik dingen die ik anders had moeten zeggen, en soms begrepen zij dingen anders dan ik ze bedoeld had. Sommige van die lezeressen werden vriendinnen, of trouwe schrijfkameraden. Van รฉรฉn oude dame hoorde ik opeens niets meer, en ik vermoed dat zij er niet meer is, in deze wereld. Maar vergeten zal ik haar nooit, want ze was me dierbaar.
Als ik nu mijn duizendste column schrijf, dan is dat te danken aan de mensen die al die jaren lang meegelezen hebben. Want zonder lezers geen columns, immers… โOp naar de volgende duizendโ, zei er iemand tegen mij. Maar een mens zou het al benauwd krijgen van het idee alleen. โOp naar de volgende columnโ lijkt me beter. En daarna zien we dan wel weer.