“Ik besefte dat ik het niet zou volhouden, heel mijn leven als non. Ik wilde vrijheid, ik wilde kinderen”
Nog maar vijftien is Anja, wanneer ze beseft dat ze naar het klooster wil. Op haar 21ste treedt ze in, maar na een paar jaar komen de twijfels.
De stem van God
Anja (59): “Mijn eerste communie staat in mijn geheugen gegrift, zoveel indruk maakte die gebeurtenis op mij. Ik ging voor het eerst het brood van Christus krijgen, er was een feest, ik droeg een bloemenjurk en een kroontje op mijn pijpenkrullen. Daar voelde ik mij voor het eerst verbonden met Christus en met God. Maar als ik erop terugkijk, denk ik dat vooral de plotse dood van mijn vader mijn geloof verdiept heeft.
Precies op mijn vijftiende verjaardag is hij verongelukt. Wat begon als een mooie en vrolijke dag, werd er een van groot verdriet. Ik miste mijn vader enorm, ik voelde me eenzaam en kon dat moeilijk delen met mijn vriendinnen. Ik zocht verbinding met God. Tijdens een van mijn vele fietstochten, een dag waarop ik heel verdrietig was en me heel alleen voelde, hoorde ik in mezelf ineens de stem van God: ‘Maar je bent helemaal niet alleen, Ik ben altijd bij je.’
Op mijn vijftiende stierf mijn vader. Tijdens een fietstochtje hoorde ik de stem van God: ‘Je bént niet alleen, ik ben bij je’
Onverklaarbaar, maar het gaf me zoveel kracht. Toevallig viel deze ervaring samen met ‘roepingen-zondag’. In Nederland is er één keer per jaar een kerkelijke dienst om mannen en vrouwen op te roepen tot het religieuze leven. Dan worden er dingen gezegd als: ‘Ik zal u vissers van mensen maken, laat alles achter en volg mij.’ Ik werd ontzettend geraakt door die woorden en dacht: dat wil ik ook doen.
Ik mocht natuurlijk geen priester worden, maar dan werd ik toch gewoon non? Ik had geen idee hoe zo’n leven eruit zou zien, maar ik kwam in vuur en vlam thuis: ‘Mama, ik heb zoiets moois meegemaakt, ik weet nu wat ik wil in mijn leven!’ Mijn moeder schrok zich rot, maar ze luisterde naar mij en zei: ‘Zorg maar eerst dat je weet wat er te koop is in de wereld. Als je op je 21ste nog steeds dat verlangen hebt, dan mag je gaan.’
Ik ging naar de kerk, maar was ook een baldadig meisje. Toch sprong ik in het diepe: in het klooster zou ik gelukkig worden’
Was dit iets voor mij?
De jaren erna waren voor mij een tweespalt: aan de ene kant was ik actief in de kerk, zocht ik verdieping en verstilling, en was ik dankbaar voor al het moois dat ik van God kreeg. Aan de andere kant was ik een populair, beetje baldadig meisje dat vaak uitging en een paar keer serieus verkering heeft gehad. Toen ik een jaar of twintig was, had mijn moeder iets gevonden voor mij: ik kon bij de zusters Augustinessen een ‘sociaal-diaconaal’ jaar doen, waarbij je bij de zusters ging wonen en hen hielp met de opvang van rouwen en kinderen die het moeilijk had- den.
Ik was meteen laaiend enthousiast, stak mee de handen uit de mouwen en genoot van het samen werken en bidden. Ik sprak ook met enkele zusters over mijn twijfels om in het klooster te gaan. Voor mij was dat een hele strijd: ik dacht dat het een plek was waar ik moest zijn, maar anderzijds waren er ook allerlei bezwaren. Zo zou ik nooit een man of kinderen hebben, nooit meer mijn eigen kleren kunnen dragen, geen eigen bezit hebben… Was dat wel iets voor mij?
Daar werd ik heel onrustig van. Mijn gevoelens schoten alsmaar heen en weer. Maar na een tijd worstelen, ik was toen 21, ben ik gewoon in het diepe gesprongen. Ik dacht dat ik in het klooster gelukkig kon worden, de rest nam ik er wel gewoon bij. Want ik vond het mooi hoe de zusters de deuren openzetten voor iedereen in nood, hoe ze met z’n allen de mouwen opstroopten, hoe er samen gebeden werd…
Een nieuw leven
Eenmaal in het klooster, had ik een volle agenda: er werd zes keer per dag gebeden, ik werkte in de crèches, ik ging op huisbezoek bij de allerarmsten, verkocht lotjes om geld te verzamelen voor al die goede werken. Mijn leven was heel sober, ik droeg een habijt en had een klein kamertje met enkel een bed en een stoel. Elk jaar kreeg ik vijftien gulden vakantiegeld en die draaide ik tien keer om voor ik ze uitgaf. Het liefst van al kocht ik er ijsjes van. (lacht)
Ik heb het hele traject doorlopen. Eerst acht maanden als postulant, de periode waarin ik aan het kloosterleven moest wennen. Aan het strakke ritme van bidden, op tijd naar bed gaan, je snel omkleden, aan de stilte ook. Ik miste mijn moeder enorm, want we mochten elkaar niet zien het eerste jaar, met het idee dat dat nodig was om los te komen van thuis. Ik miste ook mijn muziek, want voordien had ik altijd de radio aanstaan. Één avond in de week had ik een paar uur vrij en dan ging ik naar een groot overdekt winkelcentrum in de stad, gewoon om naar de muziek te luisteren.
Daarna volgden tweeënhalf jaar ‘oblatuur’, een periode van bijbelstudie en proeven van alle activiteiten die er in het klooster gedaan werden. En tot slot werd ik novice, dan heb je een voorbereidingsjaar op de tijdelijke geloften. Voor mij was dat een heel mooi jaar, omdat ik een goede klik had met de zuster die me daarbij begeleidde. Vanaf het begin van het noviciaat ging ik door het leven als Johanna Maria, de naam van een overleden zuster die ik goed kende. Bovendien vind ik Johannes de Doper een inspirerende figuur en heette mijn moeder Maria.
Koppeltjes kijken
Na mijn tijdelijke geloften volgden drukke jaren. Ik was jong én handig en werd een paar keer van het ene klooster naar het andere overgeplaatst. Ik ging ook steeds harder werken: ik had de crèche, de kinderclubs, was hoofd van de keuken… Ik had en nam geen tijd meer om samen te kaarten of thee te drinken. Ik geraakte zelfs niet altijd meer op tijd bij de gebeden. Terwijl het contemplatieve en het samenzijn met de anderen voor mij toch belangrijke redenen waren geweest om in het klooster te gaan. Maar ik voelde me thuis, en de sfeer was altijd goed.
En toen werd het tijd om mijn eeuwige geloften af te leggen. Ik wilde dat wel – het hoorde er ook gewoon bij – maar ik zat toch weer met twijfels. Mijn zus trouwde en ik mocht daar maar heel even bij zijn. Ze kreeg kinderen en ik stond stil bij mijn eigen kinderwens. Dat vond ik echt moeilijk. Ik begon in die periode ook te beseffen dat ik genegenheid miste. Niet per se de seks, maar gewoon, dat iemand je eens een dikke knuffel gaf.
Ik miste genegenheid. Maar toen ik dat zei tegen de zusters, klonk het: ‘Ach, dat gaat wel weer over’
Dan liep ik door de stad en zag ik overal koppeltjes die arm in arm liepen, een moeder die haar kind een knuffel gaf… Ik sprak erover met de andere zusters in het klooster, maar mijn gevoelens werden weggewuifd: ‘Ach, dat hebben wij ook, dat gaat wel weer over.’ Ik voelde me niet serieus genomen, en het ging níét over. Toch heb ik mijn eeuwige geloften afgelegd. Omdat het van mij verwacht werd. Omdat ik bedacht dat volmaaktheid nu eenmaal niet bestaat in het leven. Ik was nu al zo ver gekomen op deze weg, en ik dacht: ik spring maar weer en het komt wel goed.
Maar ik herinner me nog hoe ik tijdens het afleggen van de geloften op de grond lag en er een lied gezongen werd waarin aan God gevraagd werd om mij niet te beschamen in mijn verwachting. Ik dacht: wacht even, bij mij is het andersom! Ik ben degene die er niets van gaat bakken! Er zat een heel bizarre onrust in mij. Is dit het nu? Doe ik het goed? Kan ik wel voor eeuwig ja zeggen? Maar toch was ik gelukkig.
Ik ook op jou
De werkdruk bleef hoog. In Utrecht was een van mijn werkzaamheden het runnen van een kinderclub voor kinderen van prostituees. Traditioneel hielpen daar een paar studenten bij. Een van die twee studenten was Jan Willem. Later heeft hij me verteld wat hij dacht toen hij me voor het eerst zag: wat een mooie vrouw, er komt een engel de trap af! Terwijl ik dacht: wat is dat voor een flapdrol?
Op een dag ontmoette ik Jan Willem, en we werden verliefd. En dus hadden we een groot probleem
Want Jan Willem is heel direct in zijn opmerkingen en zei meteen: ‘Wat doet zo’n mooie vrouw als jij in het klooster?’ Terwijl ík toch de leiding had, degene was die de vragen moest stellen. Maar toen we een halfjaar samenwerkten, besefte ik ineens: wat moet ik veel aan die jongen denken… Net toen zei hij dat hij me iets moest vertellen: hij was verliefd op me. En ik antwoordde simpelweg: ‘Ik ook op jou. En dus hebben we een heel groot probleem.’
Ik had er op dat moment al over nagedacht: ik hoorde in het klooster, ik kon niet zomaar impulsief een verliefdheid achternalopen. We namen afscheid van elkaar. Maar in de periode dat ik hem niet meer zag, kwamen al die twijfels van voordien weer huizenhoog naar boven. Kan ik wel mijn hele leven zo leven? Zonder man, zonder kinderen, volgens al die regels van het klooster?
De paar zusters met wie ik over mijn verliefdheid sprak, zeiden dat het wel zou overgaan en deden hun best om mij te overhalen om toch te blijven. Mijn plek was in het klooster en de zusters hielden van mij. Het werd een intense, moeilijke periode, ik voelde me ook heel schuldig naar God toe. En ik besefte dat ik, door weg te gaan, minstens twintig mensen verdrietig zou maken. Niet alleen de andere zusters, maar ook mijn moeder.
Ik besefte dat ik het niet zo volhouden, heel mijn leven als non. Ik wilde vrijheid, ik wilde kinderen
Ondanks het feit dat ze haar bedenkingen had bij mijn intrede, vond ze uittreden niet kunnen. Dat vond ik zelf ook ergens, want als je vindt dat je liefdevol in het leven moet staan, hoe kun je dan zo’n beslissing nemen? Ik bad tot God om een teken, maar er kwam helemaal niks. (lacht) En toen kwam er een gedachte in me op: als je eerlijkheid zo belangrijk vindt, dan moet je ook eerlijk naar het diepste van jezelf luisteren.
Toen ik dat deed, kwam ik tot het besef dat ik niet heel mijn leven in het klooster kon blijven, dat ik dat niet zou volhouden. Het verlangen dat ik altijd had gehad om kinderen en een bepaalde vrijheid te hebben, kon ik niet naast me neerleggen. Dat besef was voor mij het kantelpunt.
Bij de psychologe
Vlak voor ik, bij wijze van test, een tijdje in een leefgemeenschap buiten het klooster ging wonen, liep ik Jan Willem weer tegen het lijf. Ik had al gehoord dat hij het moeilijk had met de afstand tussen ons en hij schrok van mijn beslissing. En toen is hij brieven gaan schrijven. En ik kreeg een bos bloemen toen ik jarig was. Zo lief allemaal…
Tijdens mijn verblijf daar hadden de zusters er ook voor gezorgd dat ik met een psychologe kon praten en die zei meteen, toen ze me zag huilen: ‘Kind, je hebt niks verkeerd gedaan. Als ik je nu zo zie, denk ik toch dat je weg moet gaan.’ Ik weet niet of de zusters op dát advies gehoopt hadden, maar het heeft me geholpen om de knoop door te hakken.
Ik was 32 en had helemaal niks. Geen kleren, geen onderdak. Maar heel langzaam heb ik alles opgebouwd. Mijn tante heeft me aan kleding geholpen. Ik zocht en vond een eenvoudige woonst en ben aan een verpleegsteropleiding begonnen. Nee, ik ben niet rechtstreeks in de armen van Jan Willem gelopen. Ik heb de beslissing bij God neergelegd: ik stuurde brieven naar verschillende verpleeghuizen en kreeg maar van één een positief antwoord terug: een plek dicht bij Utrecht, waar Jan Willem toen nog steeds woonde.
Na het klooster heb ik mijn verpleegdiploma gehaald en ben ik getrouwd met Jan Willem. We hebben twee mooie dochters
We zagen elkaar weer en onze relatie verdiepte zich. En toen is het allemaal heel snel gegaan. Ik heb mijn verpleegdiploma gehaald, ben met Jan Willem getrouwd, ben snel zwanger geworden. Twee mooie dochters heb ik nu, en daar ben ik enorm blij om. Ik tel mijn zegeningen, want dit was op m’n 21ste niet de bedoeling. Toen dacht ik dat ik wist hoe de wereld in elkaar zat, maar dat is natuurlijk helemaal niet zo. Hoe kon ik op die leeftijd bijvoorbeeld weten dat ik nooit kinderen zou willen?
Vooral dankbaarheid
Het geloof speelt nog altijd een grote rol in mijn leven: God is er gewoon en ík ben degene die soms dichterbij komt en soms wat afdwaalt. Ik heb een schuldgevoel gehad over het feit dat ik weggegaan ben uit het klooster, maar ik geloof dat Hij dat wel begrijpt en me vergeeft. Ik zal niet met angst op mijn sterfbed liggen over wat ik heb gedaan.
En ik weet dat ik de juiste keuze gemaakt heb. Door het klooster heb ik twee belangrijke dingen geleerd: dankbaarheid om wat ik allemaal heb, en elke dag beschouwen als een nieuwe dag, met nieuwe kansen. Dat geloof ik echt: dat ik, ondanks alle stomme dingen die ik doe – ik ben ook maar een mens – elke dag opnieuw de kans krijg om het goede te doen.
In het klooster gaan, heeft natuurlijk een invloed gehad op de rest van mijn leven. Ik heb laat kinderen gekregen, zal laat oma worden. Dat vind ik wel spijtig. Maar het kloosterleven heeft me ook gevormd tot de mens die ik nu ben. Het is wat het is. En het is goed.”
Meer lezen over Anja’s leven? Anja schreef haar verhaal neer in ‘Driemaal bruid. Van Non naar Moeder’. Meer info via info@anjadenbok.nl