anne davis
© Ann De Wulf

Anne Davis over het belang van een goed kapsel: “Ik wil alleen nog maar een steile pony die keurig allerlei rimpels bedekt”

Krullentrauma’s, valse paardenstaarten en keurige pony’s: Anne Davis heeft het allemaal gehad. Maar nu is ze stilaan klaar met experimenteren.

Melkboeren-hondenhaar

Toen ik klein was, had ik fijn, steil haar. ‘Melkboeren-hondenhaar’ noemde mijn moeder het, want mijn moeder hield van krullen. Ik denk dat ik vier was toen ik mijn eerste permanent moest, wat in die tijd nog niet zo simpel was. Je kreeg een gemene vloeistof op je haar, en dan werd dat in krulspelden gedraaid, die verbonden waren aan een machine die de boel opwarmde. De spelden waren loodzwaar en het eindresultaat was een verbrand oor en een flossig kapsel dat aan suikerspin deed denken. Ik heb nog een foto uit die tijd en nee, ik keek niet gelukkig. Mijn moeder wellicht ook niet, want daarna mocht ik mijn haar laten groeien en droeg ik een paardenstaart of vlechten om mijn hoofd, en vooral dat laatste kon mijn moeder goed.

Ik was vier toen ik mijn eerste permanent moest, want mijn moeder hield van krullen. Het resultaat was een verbrand oor en flossig haar

Pluk voor pluk vlocht ze mijn haren in voor een soort Heidi-in-de-Alpen-modelkapsel, maar omdat ze nogal veel kracht in haar handen had, kreeg ik er meteen een facelift bij. Voor speciale gelegenheden maakte ze pijpenkrullen. Mijn haar werd natgemaakt met suikerwater of bier, dan werd het in lappen gedraaid die met een knoop werden vastgezet, en na een nachtje rusteloos slapen had ik dan pijpenkrullen. Die bij mooi weer gingen plakken, of een hardnekkige geur van bier afgaven.

“Ze krijgt vast nog wel krullen”, zei de kapper tegen mijn wanhopige moeder. “Kijk, er zit al een slag in. Wacht maar tot ze een jaar of twaalf is.” En zie: zijn voorspelling kwam uit. Tegen de puberteit begon mijn haar te golven, en zoals bijna iedere vrouw met golvend haar kan getuigen: de golven golfden de verkeerde kant uit. Aan weerszijden van mijn voorhoofd krulde mijn haar in twee vraagtekens, en ter hoogte van mijn oren wipte het in een soort vleugels naar opzij.

Indrukwekkend glad en bol

Vanaf dat moment werd mijn bestaan één lange strijd tegen de krullen. Ik keek jaloers naar meisjes met prachtig glad glanzend haar – krullen glanzen niet – die in de regen konden lopen zonder kroes en die nooit uit bed stapten met vraagtekens-op-je-voorhoofd die recht overeind stonden. Toen ik ging studeren in Brussel, dat toen jaren vooruit was op Nederland, was het de tijd van de mini-jurken en de Mary Quant-kapsels, en krullen waren meer uit dan ooit. Een vriendin van me draaide haar natte haar op colablikjes en liet het zo drogen, en na een tijd had ze dan een indrukwekkend glad, bol kapsel waar ik ontzettend jaloers op was. Mijn haar was daar niet lang genoeg voor, maar ik ging naar bed met supergrote rollers in, en als ik dan een goede dag had, bleef mijn haar redelijk in model met de nodige haarlak.

Als het regende, bleek het hele proces voor niets te zijn geweest. En elke dag had ik hoofdpijn. Uiteindelijk kwam de oplossing in de vorm van een trendy kapper, die iets deed wat ‘een tegenpermanent’ genoemd werd. Je ging dan met je hoofd achterover in de wasbak liggen, er werd permanentvloeistof op je haar aangebracht en de kapper kamde alles dan steil achterover. Een moeizaam proces, dat uren duurde, en waaraan je een dode nek overhield. Mijn haar was gelukkig nogal stevig, maar het meisje met wie ik in die tijd op kot zat, liet het ook doen en hield er een kale plek aan over. Ze kreeg van de kapper een haarstukje cadeau tot de boel weer aangroeide. Maar we hadden dus een Mary Quant-kapsel, waar we zuinig op waren. Als het regende, bleven we binnen of liepen met onze hand op onze pony om alles alsjeblieft maar steil te houden.

In ons laatste jaar kochten mijn kotgenote en ik een valse paardenstaart. We deelden alles, indertijd; we kochten nogal eens een truitje dat we samen betaalden en dan om de beurt mochten dragen. Hetzelfde deden we dus met die paardenstaart, die niet helemaal mijn haarkleur had en niet helemaal de hare, maar net er tussenin. Die droegen we dan om beurten op feestjes, en we voelden ons er geweldig mee. Waar die staart uiteindelijk gebleven is, weet ik niet, maar ik vermoed dat we geen van tweeën meer een haarkleur hebben die erbij past.

Dorre boel

In de loop van mijn leven volgden er vele kapsels. Kort, of in een staartje, en ook een hele periode gekleurd met henna en elke dag in model geföhnd, tot de hele boel afbrak en dor werd. Toen ik mijn man leerde kennen, had ik schouderlang roodbruin haar, een lekkere dikke bos. Toen ik hem een jaar later terugzag – we hadden een romance via brieven tussen twee landen – had ik wat ze soms een kortpittig kapsel noemen. In mijn geval was het kort, en niet erg pittig, en ik zag aan het gezicht van mijn toekomstige dat het hem lelijk tegenviel. Maar ja, hij was wat kleiner dan ik me herinnerde en daar moest ik het ook maar mee doen.

Zo’n kapsel was wel lekker makkelijk: wassen, met je hoofd schudden en het zat weer. Of het zat weer niet, dat is maar hoe je het bekijkt. Zwemmen, in de regen lopen, een orkaan doorstaan… Met zo’n kapsel gaat dat moeiteloos. Het bespaart je veel tijd. Eén ding is zeker: als je eenmaal een kortpittig kapsel hebt, zeker bij golvend haar, is het moeilijk om er weer vanaf te komen. Zodra het haar over je oren begint te groeien, krijg je twee rare flapjes opzij, en dan knip je het maar weer af. Wel zo makkelijk.

Soms dacht ik: als het huis ooit in brand staat, moet ik zien dat ik eerst de stijltang grijp. Zo magisch vind ik die

Toen ik bij mijn man ging wonen, liet ik na wat stille hints van zijn kant mijn haar maar weer groeien, ook al omdat er weinig geld overschoot voor de kapper. Ik werd zwanger en de hormonen gaven me een echte kroeskop, maar gelukkig verdween die weer na de geboorte van mijn zoon. Daarna had ik een tijdje geen tijd meer voor haren, want een baby doet een verpletterende aanslag op je leven en als je erin slaagt om je gezicht te wassen en schone jeans aan te doen, is dat al heel wat. Ik had dus gewoon haar, en geen kapsel: soms in een staartje, soms bijna schouderlang, maar altijd was het duidelijk dat het van nature de verkeerde kant uitgolfde.

Tegen de tijd dat ik de boel weer onder controle had met de haardroger en een ronde borstel, en weer van een kapsel kon spreken, was ik best tevreden met mijn haar. Tot de dag dat ik mijn pols brak, en niks meer zelf kon, op kapselgebied. “We doen er een steunpermanent in”, zei de kapper. “Geen krullen, alleen een beetje extra volume aan de wortels, dan heb je er verder geen omkijken naar.” Het was een heel bekwame kapper, en ik weet zeker dat het aan mij lag dat het mislukte. Maar mislukken deed het. Ik was een soort kruising tussen een poedel en Guus Geluk, van vroeger uit de Donald Duck. Dat, en een arm in het gips, maakte me diep ongelukkig. Zodat ik de krul er maar weer uit liet halen met een tegenpermanent, net als in de dagen van de Mary Quant-kapsels.

Twee keer in veertien dagen een permanent, tegen of niet, dat redt het sterkste haar nog niet. Mijn haar brak af, en voor ik het wist zat ik weer aan een kortpittig kapsel. Ik legde me er dus bij neer dat ik kortpittig door het leven zou gaan. En als het vooruitzicht me wat al te droevig leek, dacht ik: later, als ik oud ben, mag ik gewoon mijn haar in een dotje in mijn nek. En dan mogen die golfjes ook. Ik had daarbij een soort beeld van Maggie Smith in Downton Abbey, die er toch heel chic mee uitzag. Ik vond het een mooi vooruitzicht.

De ontdekking van de stijltang

Voorlopig hoeft het niet, want op een dag dat ik weer bij de kapper zat om de vleugels over mijn oren te laten kortwieken, sprak de kapster de magische woorden: ‘Zal ik het eens steil maken?’ En daarmee kwam de stijltang in mijn leven, die vanaf dat moment trouw aan mijn zijde zou blijven. Met één streek kwamen de vleugeltjes mooi plat over mijn oren te liggen, en opeens besefte ik: ik kan mijn haar laten groeien. Geen kort kapsel meer, maar een heel ander model. Een pagekop, of een carré, zoals ze dat noemen. Geen vraagtekens aan mijn slapen meer, maar wel een steile pony die keurig allerlei rimpels bedekte. Het was een feestelijke ontdekking.

Sindsdien heb ik diverse variaties op de pagekop gehad. Een beetje langer, een beetje korter. Effen bruin, of met lichte lokjes. Met laagjes erin, of gewoon zonder. Ik heb ook nog weleens geëxperimenteerd. Soms droomde ik van zo’n slordige bob, met van die uitgezakte krullen erin, en als de kapster dat deed, zat mijn haar één dag heel leuk. En dan ging ik slapen en de volgende morgen had ik aan één kant een slordige bob, aan de andere kant een muizennest. Dus dan deed ik het maar weer glad, met mijn magische stijltang. Soms dacht ik: als het huis ooit in brand staat, moet ik zien dat ik eerst de stijltang grijp. De rest kan wel even wachten.

Ze zeggen dat je om de zoveel jaar van kapsel moet veranderen. Saai, altijd hetzelfde, zeggen de mensen dan. Misschien is het ook wel weinig avontuurlijk. Zo nu en dan kijk ik weleens naar mensen die hun haar roze verven, of lila, en dan denk ik: dat zou ik ook weleens willen. En dan bedenk ik dat lila een héél erge oude- vrouwen-kleur is als je geen twintig of dertig of veertig meer bent. En roze zou raar staan, al vind ik het nog zo mooi bij een ander. Grijs haar vind ik ook prachtig bij jonge vrouwen, en natuurlijk grijs vind ik ook mooi bij andere vrouwen, maar mijn natuurlijke grijs is volgens mij net het verkeerde grijs, voor zover ik het aan de uitgroei kan zien. Dus voorlopig blijft het bij de carré, met wat highlights erin, want dan krijg je niet zo snel een grijze streep aan je scheiding.

Ik weet het: altijd hetzelfde kapsel houden, is saai. Maar Anna Wintour van Vogue heeft toch ook steeds dezelfde pagekop?

Toch wel veel werk

Voorlopig experimenteer ik echt niet meer met kapsels, saai of niet. Trouwens, Anna Wintour, de hoofdredactrice van Vogue en zo’n beetje het toppunt van chic, loopt al veel langer dan ik met hetzelfde kapsel, dat rond haar hoofd gebeiteld lijkt. Een pagekop, ook al. Ze zegt dat ze één keer van kapsel is veranderd, en toen heeft ze maanden met een hoed op gelopen. Daar kan ik dus perfect inkomen. Wat goed genoeg is voor Anna, is goed genoeg voor mij, al zal Anna zeker vaker naar de kapper gaan dan ik. Misschien wel bijna elke dag, want er ligt nooit een haartje uit de plooi. Maar misschien had Anna ook geen golven, oorspronkelijk.

Ik weet het: mensen die altijd hetzelfde kapsel houden, die gaan niet mee met hun tijd, behalve als ze Anna Wintour zijn. Misschien vinden sommige mensen wel dat die pagekop van mij net zo uit de tijd is als blauwe oogschaduw, of schouderpatten. Maar het probleem is: ik vind dat er niks anders is dat me staat. Kort wil ik nooit meer, al dan niet pittig, zeker niet nu ik er wat rondingen heb bij gekregen, want zo’n klein hoofdje op een grote boezem, dat staat raar. En als corona me noodzaakt om mijn haar door te laten groeien, dan verdwijnt mijn nek, en krijg ik zo’n dikke bobbel achteraan, die dan bovendien nog opwipt over mijn kraag. En die pony, die wil ik nooit kwijt. Ik heb zelfs een schaar gekocht om hem zelf te knippen in kapperloze tijden, en een videocursus ponyknippen gevolgd.

Ik ben intussen aan mijn derde stijltang toe. Een hele mooie, die de boel feilloos gladstrijkt. En als het buiten regent, draag ik een felrode baret om het droog te houden, en ik denk dat ik er hip mee uitzie. Maar soms, als ik ’s morgens opsta en met mijn stijltang de kronkels uit mijn haar trek, denk ik: toch wel veel werk. En dan overweeg ik weer éven een kapsel zoals dat van Maggie Smith in Downton Abbey.

Meer van Anne Davis:

Volg ons op FacebookInstagramPinterest en schrijf je in op onze nieuwsbrief om op de hoogte te blijven van alle nieuwtjes!

Partner Content

De inhoud op deze pagina wordt momenteel geblokkeerd om jouw cookie-keuzes te respecteren. Klik hier om jouw cookie-voorkeuren aan te passen en de inhoud te bekijken.
Je kan jouw keuzes op elk moment wijzigen door onderaan de site op "Cookie-instellingen" te klikken."