Annick
Over bijgelovig zijn
“Ik ben niet bijgelovig, maar elke dag stap ik op dezelfde manier uit bed: met beide voeten tegelijk”
Annick Ruyts werkte jarenlang voor VRT, nu schrijft ze vooral. Samen met Walter woont ze deels in hartje Brussel en in een Ardens dorpje. Ze heeft twee zonen en een plusdochter.
Gisteren deed ik het weer. Ik was aan het vertellen over een fijne opdracht die ik had gedaan en hoe daar misschien nog een vervolg aan zou komen. Ik klopte op de houten leuning van de zetel en zei: “Hout vasthouden!” Om zo mijn hoop uit te drukken dat die opdracht inderdaad verlengd zou worden. Het is in mijn familie een manier om geluk vast te houden. Bij de Kelten, waar bomen heilig waren, riepen mensen hulp en bescherming in van geesten door op bomen te kloppen. Bij de familie Ruyts doen ze dat om geluk op te roepen of om onheil af te wenden. Mijn grootvader maakte er altijd een grapje over. “Hout vasthouden” zei hij, en dan klopte hij op zijn hoofd. Ik vond dat als achtjarige hilarisch.
Ingebakken gewoontes
Hoewel ik beweer niet bijgelovig te zijn, zitten die oude gewoontes toch wel flink ingebakken. Toen ik klein was, moest ik van mezelf op een bepaalde manier over stoeptegels lopen. Een zelfverzonnen patroon waar ik niet van mocht afwijken of er zou iets ergs gebeuren. Het is iets wat blijkbaar veel kinderen doen. Ik ben nu zestig en toen ik daarjuist naar de fitness stapte, betrapte ik me erop dat ik in mijn hoofd zo’n patroon aan het uittekenen was op het voetpad. Ik kon me nog nét bedwingen om er gekke sprongen bij te maken.
Ik heb een zwarte kat gehad en ik heb niets met vrijdag de dertiende
Als kind was ik zeer ontvankelijk voor verhalen over bijgeloof en bezweringen. Toen ik groter werd, vond ik het onzin, of althans, dat beweerde ik toch. Ik ben bewust onder ladders beginnen lopen om mezelf te bewijzen dat ik niet bijgelovig ben. “Scherven brengen geen geluk, ze maken dat je in je vingers snijdt”, zei ik lang. En ik heb ook al aan den lijve ondervonden dat duivenpoep geen grote som geld aankondigt, zoals ze me in Turkije vertelden, toen er een duif zijn gevoeg had gedaan op mijn hoofd. Ik heb een zwarte kat gehad en ik heb niets met vrijdag de dertiende.
(Un)lucky number 4
Wat me wel verbaast, is hoe sterk bijgeloof nog aanwezig is in sommige landen. In China zijn er flatgebouwen met een derde en een vijfde verdieping, maar geen vierde. Vier is daar een ongeluksgetal, omdat het woord ‘vier’ in het Chinees heel erg lijkt op hun woord voor ‘dood’. Ze mijden het waar ze kunnen. In Guatemala werd er ooit voor mij gebeden omdat er een heel grote donkere vlinder in mijn kamer zat. Volgens hun bijgeloof zou er dan weldra iemand sterven in mijn familie. En in Cuba mag je nooit zeggen dat je ‘nog een laatste drankje’ neemt. Er zijn mensen die geloven dat het dan ook echt je allerlaatste is. Al kan dat ook een manier zijn om nooit een laatste drankje te nemen, natuurlijk.
Maar ook in ons eigen landje ontmoette ik al mensen die iets hadden met bepaalde cijfers. Toen ik eens een reportage maakte en de opnames wilde bekijken, ontbrak cassette 13. Een halve hartverlamming en wat telefoontjes later bleek dat de regisseur heel bijgelovig was en nooit een nummer 13 labelde. Een vriendin vond het dan weer helemaal niet leuk dat ik een schattig babybroekje had gekocht voor de ongeboren baby van haar dochter. Volgens haar brengt het ongeluk als je kleertjes koopt voor kindjes die nog niet geboren zijn.
Door bepaalde ritueeltjes en handelingen zoeken we een beetje controle over geluk. Daar zit iets heel moois aan
Ik vind het best leuk dat er in deze hypermoderne tijden nog zo veel bijgeloof is. Het is zoiets menselijks. De wereld is vaak angstaanjagend en onvoorspelbaar en door bepaalde ritueeltjes en handelingen zoeken we een beetje controle over geluk. Daar zit iets heel moois aan. Rituelen, symbolen en magische handelingen boden vroeger al een gevoel van veiligheid en voorspelbaarheid, en dat doen ze nog steeds. En, heel eerlijk, ik beweer dan wel dat ik niet meer bijgelovig ben, maar ik begin wel elke dag op dezelfde manier. Elke ochtend sla ik het donsdeken van me af en zwaai ik mijn twee voeten over de bedrand. Met een klein sprongetje sta ik recht en zo weet ik zeker dat ik niet met het verkeerde been uit bed ben gestapt. Ik doe het al zeker veertig jaar zo, en zal het blijven doen voor de rest van mijn dagen.