Begin dit jaar verloor Hannelore (35) plots haar grote liefde Stijn aan hartfalen. In haar columns vertelt ze elke week over haar leven als jonge weduwe met twee kinderen.
Onze columniste in het kort: Hannelore Bedert (35) is bij het grote publiek bekend als singer-songwriter, en auteur van ‘Lam’, waarmee ze enkele weken geleden nog de Bronzen Uil publieksprijs 2019 won.
De klimplant
Met z’n tweetjes staan ze onder aan mijn ladder te dralen, het seniorenkoppel dat hier nooit gescheiden over straat wandelt. “Het doet mij deugd je zo vrolijk te zien”, zegt de vrouw. Ik knik, zeg: “Ja, er zijn ook mooie dagen” en probeer mijn evenwicht te behouden op de weinig stabiele ladder. Met een kleine haagschaar knip ik de klimplant aan de gevel bij. Dat deed ik vroeger nooit, ik wist de plant altijd vakkundig te negeren, duwde sprieten aan de kant wanneer ze in mijn gezicht zwiepten, opende de voordeur en was tijdens het binnenzetten van mijn fiets alweer vergeten dat er überhaupt een plant hing. De plant – het gevelmonster – behoorde tot Stijn z’n takenpakket.
Zo gaat dat, hoe langer je samen bent, hoe meer taken onuitgesproken verdeeld worden. Onze tuin was niet genoeg, de geveltuin moest en zou er komen, dat wilden we allebei, maar hij was degene die gekozen had voor een plant die van geen ophouden wist, die de beloofde bloemen nooit ofte nimmer toonde en al het licht in de berging wegnam.
“Ja, nu moet je zélf de gevel verzorgen, hé”, zegt de man van het koppel ineens. Perplex kijk ik hem aan, wil botweg “Jeetje, wat ben jij opmerkzaam” antwoorden, maar hou me in. Onbehouwenheid is des mensen, wie ben ik om hem daarop te wijzen. Ik verbijt mijn opkomende tranen, knik en snoei voort, met iets scherpere halen nu. Achter mijn rug kan ik de ongemakkelijkheid van de vrouw tot boven op mijn ladder voelen, de onrust die de kop opsteekt, de plaatsvervangende schaamte. Ik hoor nu al hoe zij hem straks onder z’n voeten geeft. Gek hoe snel mensen zich vastrijden in dit soort situaties, uiteindelijk zei hij gewoon maar waar het op stond. Iemand moet het inderdaad doen, die plant verzorgen.
“Godverdomme,” roep ik, “ik huil
g-o-d-g-a-n-s-e dagen! Mag ik niet eens één keer lachen misschien? Maar ik roep heel stil, zo stil dat niemand het kan horen.”
“Je doet dat goed, meisje”, zegt ze, iets luider nu, als om te benadrukken dat het écht zo is. “En je móét vrolijk zijn. Voor de kindjes en voor jezelf.” Dan haakt ze haar arm opnieuw in die van haar man en knikt even. Terwijl ik hen nakijk, traag schuifelend, hoor ik de man zeggen: “Maar wel snel, hé. Dat ze zo terug vrolijk is. Wel snel.” De haagschaar glijdt uit mijn handen, knalt op de stoep. “Godverdomme,” roep ik, “ik huil g-o-d-g-a-n-s-e dagen! Mag ik niet eens één keer lachen misschien? Maar ik roep heel stil, zo stil dat niemand het kan horen.
Ik hou me in, staar hen na, kijk naar hun omhelzing, naar hoe ze elkaar rechthouden, zij die de pas er stevig in houdt, hij die haar licht mankend probeert bij te benen. Ze kunnen er niks aan doen, ze weten niet wat het is iemand te verliezen wiens leven zo verweven is met dat van jezelf. Ze zijn er nog, allebei. Evident geworden voor elkaar. En hoewel ik evidentie altijd als vreselijk ervoer in relaties, zie ik er nu het gemak van in. Het ‘niet weten’ doet zoveel minder pijn.
Dagen later sta ik naast mijn moeder op dezelfde ladder tegen de gevel. Zij met de nieuwe haagschaar, ik met de oude, ietwat gebogen versie die sinds de val minder goed lijkt te knippen. Je beste materiaal geef je altijd aan zij die komen helpen. We doen een poging de vele armen van de plant in goeie banen te leiden en de dode stukken te verwijderen, maar er komt geen eind aan. Zodra we één stukje beredeneerd doorknippen, zakt een ander, veel groter deel naar beneden. We wisselen gevloek en gelach af, staan meermaals twijfelend naar de gevel te kijken.
Dan beslis ik dat het genoeg is geweest. Onder het toeziend oog van mijn moeder klim ik de ladder op en begin systematisch takken door te knippen, dood of niet. Luttele minuten later zakt de hele plant op de stoep. Ik kijk ernaar, klap in mijn handen, lach naar mijn moeder en zeg: “Klaar.” Pas dan zie ik dat mijn haagschaar een onderdeeltje mist. Ik staar naar de stoeptegels, duw met een voet wat bladeren van de plant aan de kant en haal dan mijn schouders op. Er was een tijd dat ik vloekend zou zijn blijven zoeken, de hele avond als het moest. Nu niet meer. Er zijn belangrijker dingen in het leven. Terwijl we de plant opruimen, glimlach ik en denk: wat ben ik goed geworden in verliezen.
Tekst: Hannelore Bedert – Foto: Ann De Wulf
Lees meer over Hannelore Bedert:
• Maak kennis met onze nieuwe columniste, Hannelore Bedert
• Uit het hart van Hannelore: “Mijn dochter draait zich naar me om, met bloemetjes in haar hand. ‘Zal papa deze mooi vinden? vraagt ze”