Koen
Comme chez Koen: “Na twintig jaar zijn we nog steeds ‘die Belgen’. Ik lach gewoon mee met de zoveelste Belgenmop”
Libelle-columnist Koen Strobbe (56) is auteur en woont met zijn vrouw Ilse en zoon Kwinten in het zuiden van Frankrijk. In zijn wekelijkse column vertelt hij over zijn leven in ‘la douce France’.
Ik heb Marnix aan de lijn. Hij en zijn vrouw Helga wonen al enige tijd met hun twee jonge kinderen bij ons in de buurt. Marnix komt redelijk vaak langs, voor wat praktische info, hulp bij het oplossen van de plaatselijke bureaucratie of gewoon om een praatje te slaan. Het contact was een beetje verwaterd tijdens de verschillende lockdowns, maar nu is hij er weer.
“Kun je me vertellen waar ik van die borden kan kopen met ‘jagen verboden’ en ‘privé-eigendom’ erop?” vraagt hij aan de telefoon. Hij en Helga hebben een huis met een groot terrein midden in de garrigue gekocht, en ik kan me voorstellen dat ze in het jachtseizoen iets te vaak de indruk krijgen dat ze op een schietkraam wonen. “We zijn vooral bang voor de kindjes, met al die jagers zo vlakbij”, zegt hij.
Ik vertel hem waar hij dat soort bordjes kan kopen, maar vraag er meteen bij of het niet beter zou zijn om eens met de jagers te gaan praten in plaats van botweg overal borden te plaatsen. “Je weet toch dat de plaatselijke mensen nogal gevoelig zijn voor buitenlanders die zich met de gang van zaken bemoeien. Ik denk dat zo’n borden niet echt bevorderlijk gaan zijn voor jullie integratie. Als je nu eens gewoon zou vragen dat de jagers wat verder wegblijven van jullie terrein?”
Er volgt een diepe zucht.
Ik heb al een tijdje het gevoel dat Marnix en Helga er wat doorzitten. Helga klaagt al eens bij Ilse dat ze altijd helemaal alleen aan de schoolpoort op haar kinderen staat te wachten en dat er nooit eens iemand van de andere vrouwen naar haar toe stapt om een praatje te slaan. Ik denk dat ik door het woord ‘integratie’ te gebruiken een gevoelig punt heb geraakt.
“In het diepe zuiden van Frankrijk integreren betekent ook je trots opzij zetten en je plooien naar de plaatselijke gewoonten en gebruiken, ook als je het daar niet mee eens bent.”
Ik ken dat gevoel ook wel. In het diepe zuiden van Frankrijk integreren betekent immers – zeker in het begin – ook je trots opzijzetten en je plooien naar de plaatselijke gewoonten en gebruiken, ook als je het daar niet mee eens bent. Ik herinner me nog hoe een boer die een halve kilometer van ons vandaag woonde élke avond met zijn golden retriever dwars over ons terrein kwam wandelen en soms zelfs niet eens goeiedag zei. Dat was zijn recht, vond hij, omdat dit terrein dertig jaar geleden eigendom van zijn familie was geweest. Dat het ondertussen al twee keer van eigenaar was veranderd, dat deed er niet toe. Hadden wij die man toen weggejaagd, hadden we waarschijnlijk ruzie gekregen met het halve dorp.
Maar Marnix is koppiger in die dingen, op het onwrikbare af. Ik heb hem bezig gehoord op het zomerfeest van de school: hoe hij tegen enkele Franse ouders het Vlaamse schoolsysteem bewierookte en het Franse maar niks vond. Ik heb ook de indruk dat hij België niet kan loslaten. Nu, twee jaar na hun verhuis, gaat hij nog steeds speciaal terug als hij naar de tandarts moet.
“Hoelang duurt het eigenlijk voor ze ons hier gaan aanvaarden?” vraagt hij somber. “Wij wonen hier nu al zolang, en toch blijven we voor onze buren les Belges.”
“Wij wonen hier al twintig jaar,” lach ik, “en wij zijn ook nog steeds de Belgen, hoor. Ik lach gewoon mee als ze met de zoveelste Belgenmop op de proppen komen.”
“Weet je dat we soms beginnen te twijfelen of we niet beter zouden teruggaan”, zegt Marnix. “We zijn naar hier gekomen voor de zon, het lekkere eten en de gemoedelijkheid, maar we hadden nooit verwacht dat we hier zo eenzaam zouden zijn.”
Ik slik als ik het hem hoor zeggen.
“Weet je,” gaat hij verder, “sommige van onze buren zijn al drie keer bij ons komen eten, maar hebben ons nog nooit bij hen uitgenodigd.”
“Dat overkomt ons ook, hoor”, zeg ik. “Sommige mensen liggen elkaar gewoon niet. In België zal iemand dan al snel een uitvlucht zoeken en niet komen als je hem of haar uitnodigt, maar Fransen durven dat niet. Ze komen wel, maar tot een tegeninvitatie komt het niet.”
Ik ken Marnix niet goed genoeg om hem vlakaf te zeggen dat het probleem misschien voor een deel bij hemzelf ligt, en dat hij niet alles op ‘de Fransen’ kan afschuiven, dus zwijg ik.
Als we opgehangen hebben, vraag ik me af of er misschien toch al een piepklein stukje Frankrijk in mij zit.
LEES MEER VAN KOEN STROBBE:
- Comme chez Koen: “Met wat pech houdt Aimé bij het volgende dorpsfeest met zijn hooivork de wacht en zijn de weinige Engelsen niet meer welkom”
- Comme chez Koen: “Ik hoor een knal en wanneer ik naar buiten loop, sta ik plots voor een everzwijn van gemakkelijk veertig kilo”
- Comme chez Koen: “In de biowinkel probeer ik te raden wie er met een cabrio rijdt en wie met een tuftuffertje”
Volg ons op Facebook, Instagram, Pinterest en schrijf je in op onze nieuwsbrief om op de hoogte te blijven van alle nieuwtjes!