Koen
Koens column: “Voor een goeie internetverbinding moet je toch écht in België zijn”
Koen Strobbe (57) keert na twintig jaar in het zuiden van Frankrijk met zijn vrouw Ilse en zoon Kwinten terug naar ons land.
Alles komt terug. Dat is niet alleen de naam van een vroeger populaire tv-show, het is ook een constante die bij veel mensen deel uitmaakt van het leven. En dus ook bij ons. Ik herinner me nog goed, hoe we, toen we lang geleden in Frankrijk aankwamen, in allerlei grote en kleine dingen merkten dat Frankrijk België niet was.
Het overgrote deel van die nieuwigheden was ronduit positief: hier was geen stress, hier scheen de zon veel vaker, hier hadden we veel meer tijd voor elkaar, om er maar een paar te noemen. Maar er waren ook dingen die we minder goed vonden en die behoorlijk aanpassen waren. Om twee voorbeelden te noemen: de gezondheidszorg en het internet.
Als het om je gezondheid gaat, ben je als mens voorzichtig. Dus maakten we in het begin gebruik van onze reisjes naar België om ‘thuis’ naar de tandarts of naar de specialist te gaan. We stelden ons de tandartskabinetten in het diepe zuiden van Frankrijk voor als oubollige kamertjes, waar ze nog met kurkentrekkers en beitels in je mond zaten, en het ‘universitair ziekenhuis’ in het zonovergoten stadje Nîmes zou toch ook onmogelijk kunnen tippen aan wat Leuven of een ander academisch ziekenhuis te bieden had?
Die vooroordelen verdwenen natuurlijk als we om de een of andere hoogdringendheid toch te maken kregen met de plaatselijke gezondheidszorg en we vaststelden dat alles er wél fantastisch goed geregeld is, Frans platteland of niet. Dat wantrouwen was er trouwens van beide kanten, want toen Ilse zwanger was van Kwinten en tegen de gynaecologe zei dat ze voor de bevalling naar België zou gaan, fronste de arts haar wenkbrauwen en vroeg: “Bent u zeker dat u dat risico wilt nemen?”
“De Franse internetverbinding is broos en traag: bij zowat elke mistral of fikse regenbui zaten we een week zonder signaal”
Alleen het Franse internet: dat is voor ons twintig jaar lang een doorn in het oog gebleven, zeker omdat we er afhankelijk van waren om met vrienden en familie te communiceren. Ja, de verbinding was broos en traag. Bij zowat elke mistral of fikse regenbui zaten we een week zonder signaal. En het probleem werd steeds op dezelfde manier aangepakt, of, beter gezegd, niet aangepakt.
Eerst kwam er een nukkige hersteller langs, die vooral probeerde te bewijzen dat de panne niet aan de infrastructuur van zijn bedrijf, maar aan onze eigen binnenlijnen lag. Pas als je zelf kon bewijzen dat dat niet klopte, kwam de échte verklaring van het probleem, en die was altijd dezelfde: “Ja meneer, u moet dat begrijpen: de hele herfst en winter schieten jagers op de vogels die op de telefoondraden zitten: daar worden die draden niet sterker van…” Maar tijdens de laatste jaren van ons verblijf werden er meer en meer lijnen onder de grond gelegd, waardoor er minder pannes voorkwamen en we best tevreden waren met onze snelheid van om en bij de 10 Mb. Als je geduld had, kon je er zelfs een film op Netflix mee bekijken.
Je kunt je dus wel voorstellen dat we ons geluk niet op kunnen nu we terug in België zijn neergestreken, en ik op zoek ga naar de gepaste internetprovider. Nadat er over prijzen en toestellen is gepraat, vraag ik voorzichtig op welke snelheid we hier mogen rekenen. Net zoals in Frankrijk is de persoon aan de andere kant van de lijn voorzichtig met beloftes. “Tja, meneer, dat hangt natuurlijk af van heel wat factoren. En de snelheid kan wel eens schommelen. Tussen de 500 en de 1000 Mb.” Wanneer ik dat aan Ilse en Kwinten vertel, doen we net geen vreugdedansje rond de tafel.
Maar eenmaal alles thuis is geïnstalleerd, blijken we maar 250 Mb te scoren. “Kan niet”, zegt een dame bij de provider. “We sturen iemand langs.” Ai, ai, hier gaan we, denk ik. Maar de volgende morgen staat er een vriendelijke man aan de voordeur, die zich als een kind in een snoepwinkel op onze installatie stort en ons met een welgemutst “Dat fixen we wel” meteen geruststelt. Zelfs als we wat later al aan 800Mb zitten, blijft hij verder zoeken, tot we tegen het maximum van 1000 Mb aan schurken.
“Zo perfect hoefde toch helemaal niet”, zeg ik als hij terug naar z’n auto loopt. Maar hij schudt het hoofd: “Just is just”, en hij beseft maar half hoe blij hij ons met zo’n ingesteldheid maakt.
LEES MEER VAN KOEN STROBBE:
- Koens column: “‘Als u liever een droge dan een sappige kalkoen wilt, zal ik u niet tegenhouden’, zegt de poelier”
- Koens column: “Het voelde zo bevrijdend om dat uurwerk af te leggen en te doen alsof tijd geen rol meer speelde”
- Koens column: ” ‘Zouden we een echte zetten of een plastic exemplaar?’ Ilse vraagt het me elk jaar opnieuw”
Volg ons op Facebook, Instagram, Pinterest en schrijf je in op onze nieuwsbrief om op de hoogte te blijven van alle nieuwtjes!