zelfmoord

Ontroerende getuigenis: Daisy’s zoon van 29 stapte uit het leven

Door De Redactie

Wanneer je kind kiest om te sterven, blijf je achter met duizend vragen. Daisy’s zoon Lennart was amper 29 en doodongelukkig, al heel lang. Hier lees je haar moedige getuigenis.

“Hallo Karen,

een aantal weken geleden stapte onze zoon uit het leven, hij was 29. Van toen hij 6 jaar was verzamelde hij schaalmodellen van auto’s. Er waren er bij van 20 euro, maar ook van meer dan 100 euro. In Libelle van vorige week lazen we over de speelgoedbank. Afgelopen maandag reden we met een volgeladen auto richting Hasselt. We weten dat ze goed gaan terechtkomen en hopen dat er kindjes zullen zijn die ze even hard gaan koesteren als onze zoon deed.”

Het werd even stil op de redactie toen lezeres Daisy ons schreef. Uit haar acht regeltjes tekst gaan zoveel verdriet en tegelijk zoveel warmte uit, dat ik haar mail of ze haar verhaal aan Libelle wil doen. ‘Graag’, antwoord ze, ‘want het taboe rond zelfmoord is immens.’

Een paar weken later verwelkomt ze me hartelijk in hun huis in Vorselaar met verse koffie en zelfgebakken cake. Ook zus Natalie zit mee aan tafel. Zij was degene die haar broer Lennart vond op die noodlottige ochtend. Vader Marc zou ook bij het gesprek zijn, maar wanneer ik aankom, is hij net de deur uit voor een wandeling na een slechte nacht. Want pas nu, enkele maanden na zijn dood, komen de nare dromen, vertelt Daisy. “Altijd is er dan ene beeld van hem. We staan ermee op en gaan ermee slapen. Mensen hadden ons gezegd: er gaat een ander beeld komen, van Lennart in het funerarium of zo. Ze zeggen dat om goed te doen, maar ze weten niet waarover ze spreken. Dat beeld van onze Lennart hoe we hem gevonden hebben, dat haalt het ’s nachts altijd.”

Huilen op het kerkhof

Daisy: “De laatste foto van hem, net voor zijn dood, is er een waarop hij lacht. Net zoals zijn eerste foto. Een klein blond manneke, dat verzot raakte op sierauto’s nadat hij er één had gekregen voor zijn eerste communie. Elke verjaardag kwam er eentje bij. Tegen z’n 20 hadden we hier een sierkast met wel 200 auto’s.

“Eén keer heb ik hem aangetroffen voor het raam van zijn slaapkamer. Ik was net op tijd. Dat was geen normaal gedrag voor een kind van negen”

Lennart zag er altijd vrolijk uit, maar een zorgeloos kind was hij niet. Het is begonnen toen hij negen was. Na een week vakantie aan zee wilde hij plots niet meer naar school. Hij klampte zich vast aan de voordeur, en op de fiets trapte hij gewoon de andere richting uit. Ik bracht ’m met de wagen naar school, maar nog voor ik hem kon laten uitstappen, was hij al gaan lopen. Hij weende niet, hij húílde zoals een hond, ook ’s nachts. Terwijl er niks was op school, hij werd niet gepest of zo. Ik herinner me dat ze met de klas eens het kerkhof bezochten voor Allerheiligen. Hij was niet mee teruggekeerd, merkte de juf nadien. Ze ging terug en vond hem huilend op een graf. Eén keer heb ik ’m aangetroffen voor het raam van zijn slaapkamer, ik was net op tijd… Dat was geen normaal gedrag voor een kind van negen. De huisarts verwees me door naar een kinderpsychiater. ‘Ik ga hem erdoor halen,’ zei ze, ‘maar de oorzaak gaan we nooit vinden. En weet dat deze depressie chronisch is, ze zal ooit terugkomen. Verwacht je maar aan een zware puberteit.’

Lennart is er uiteindelijk een jaar in behandeling geweest. Ik moest in die tijd een dagboek bijhouden waarin ik cijfers gaf aan hoe hij zich voelde. We hadden een stacaravan in Luxemburg; de weekends dat we daar zaten, was het een 9 op 10. Maar op schooldagen voelde hij zich slecht. Ik heb dat dagboek teruggevonden de ochtend van zijn dood, heel toevallig omdat ik papieren aan het zoeken was. Ik had het nooit gezien, maar Lennart had er als kind ventjes in getekend, van die Simpsons-achtige mannetjes. Het eerste mannetje dat ik zag, was er een eentje dat zich verhangt.”

Oerkreten

In tegenstelling tot wat de therapeute had voorspeld, werd het geen zware puberteit voor Lennart, integendeel. Hij ging weer graag naar school, had goeie vrienden en vond een uitlaatklep in Korean Martial Arts, een gevechtssport. Daisy: “Dat was écht zijn ding. Hij ging bij een club hier in het dorp, schopte het tot hoofdtrainer, organiseerde events, kampjes, stageweken… Hij was heel perfectionistisch, van de eerste tot de laatste minuut moest alles in orde zijn. Zijn club ging voor alles, dat was zijn kind.

Maar een jaar of drie geleden – hij woonde toen al niet meer thuis – begon ik te merken dat hij niet goed in zijn vel zat. Hij benoemde het niet, maar als moeder voel je zoiets. Op een keer begon hij hier thuis te wenen. ‘Allé, mama, ik heb een keigoeie job, fantastische collega’s en vrienden, de sportclub, een eigen appartement, een chique auto, en ik ben niet gelukkig, hoe komt dat?’ Ik had er geen antwoord op, ik zag alleen dat hij dieper wegzakte.

“Ik hoop nog altijd dat er iemand komt aanbellen die zegt: ‘Ik heb een relatie gehad met Lennart’. Dat zou een geruststelling zijn, dat ik weet hij met íemand gelukkig is geweest”

Een vriendin had hij niet – er is ooit een meisje geweest van de sportclub met wie hij iets had, maar ik weet niet hoe diep die relatie ging. Ik heb ’m eens gezegd: ‘Lennart, als jij thuiskomt met een jongen, is dat ook goed voor ons hé’, maar dan werd hij ongemakkelijk. Ik denk dat hij seksueel niet wist welke kant hij uit wilde. Ik hoop vandaag nog altijd dat er iemand komt aanbellen die zegt: ‘Ik heb een relatie gehad met Lennart’. Dat zou een geruststelling zijn, dat ik weet hij met íemand gelukkig is geweest.

De zomer voor zijn dood zat hij echt diep. We gingen zoals elk jaar op reis naar Hongarije; Natalie en haar man gingen ook altijd mee. Hij wilde alleen op reis gaan, met de tent naar Duitsland, maar dat wilde ik niet. Dus ging hij met ons mee.

We reden in twee dagen – hij in zijn eigen auto. Maar die tweede dag lukte het niet meer, hij zat te huilen achter zijn stuur. Oerkreten waren het, net zoals toen hij negen was. Tijdens die vakantie heeft hij dat vaak gehad. Soms was hij heel euforisch, dan weer lag hij te huilen. ‘Laat mij maar doen, ik moet erdoor geraken’ zei hij dan.

Eén avond gingen we uit eten, hij wilde niet mee. Ik ben halfweg teruggekeerd. Ik dacht: als ik ’m nu alleen laat, vind ik hem straks terug in het zwembad. Uiteindelijk lag hij gewoon in de zetel te slapen, maar toch… ik was niet meer gerust. Hij heeft vanuit Hongarije een afspraak gemaakt met een psycholoog, waar hij een week later terechtkon. En dat deed hem deugd, zei hij.”

Pokerface

Intussen is Marc terug van zijn wandeling. Ik vraag of hij mee aan tafel wil komen zetten, maar dat doet hij liever niet. “Ik luister wel”, zegt hij vanop de achtergrond. Mama Daisy vervolgt haar verhaal. “Een paar maanden voor zijn dood wilde hij nog een nieuwe auto kopen. Een Golf R, dat was zijn droom. Hij had er een gevonden in een garage in Bonn, daar zijn ze wat goedkoper dan hier. We zijn er samen naartoe gereden voor een testrit door de stad. Op een bepaald moment stonden we ergens stil langs de Rijn. We zagen een mooi restaurant met terras aan het water, en daar zijn we samen iets gaan drinken. Het is de laatste keer dat ik onze Lennart gelukkig heb gezien. Een paar weken later, toen hij z’n auto mocht gaan halen, was hij er niet echt blij mee. Hij heeft ’m gewassen, de sticker van de sportclub erop gekleefd, en dan is hij naar huis gegaan, doodmoe. Uiteindelijk heeft hij er maar vier weken mee gereden.”

In het dagboekje dat Lennart van zijn psycholoog moet bijhouden, schrijft hij voor het laatst op twee maanden voor zijn dood: ‘Ik ben bang, word ik een gevaar voor mezelf?’. Hij laat het aan niemand lezen, zet zijn vrolijke masker op en gaat gewoon door.

Daisy: “Lennart wilde niet dat de buitenwereld af wist van zijn depressie. Hij schaamde zich, want als hoofdtrainer van een gevechtssport kon je toch geen depressie hebben? Ook op het werk zette hij elke dag zijn pokerface op. Duizenden foto’s hebben we gevonden op zijn gsm na zijn dood, en er is er geen enkele waarop hij niet lacht of onnozel doet.

De dag voor zijn dood hebben we hebben hier samen pannenkoeken staan bakken. Hij zou op weekend vertrekken met de sportclub en is die namiddag nog naar de psycholoog gegaan. ’s Avonds liet hij weten dat hij niet meer zou komen eten zoals hij normaal deed op dinsdagavond. Hij was moe en wilde vroeg gaan slapen. Om tien na middernacht heb ik nog een laatste sms gekregen van hem. ‘Een deel van de rugzak is weg, ik weeg lichter, we kunnen verder’. Ik had altijd mijn gsm naast mij liggen. Soms stuurde hij ’s nachts berichten dat het niet ging, en dan reed ik ernaartoe, of belde ik naar Natalie die op een paar meter van haar broer woont. Maar deze keer was het een goed bericht, dus ik heb gewoon verder geslapen. Dat wringt vandaag nog altijd: wat als ik wél had gereageerd? Was hij er dan nog geweest?

De volgende ochtend kreeg ik telefoon van zijn collega: hij was niet op het werk en nam zijn gsm niet op. Alle alarmbellen gingen af. Ik heb direct naar ons Natalie gebeld. En zij is als eerste gaan kijken…”

Never give up

Natalie: “Ik had altijd gezegd aan ons mama: ‘Als er iets is met onze Lennart, bel mij dan’. Ik werk in de ouderenzorg, ik kan reanimeren. Na die telefoon ben ik in sneltempo naar zijn appartement gewandeld. ‘Ik wil ’m niet vinden, ik wil ’m niet vinden’ zei ik de hele tijd in mezelf. Dit scenario zat al zo lang in ons hoofd, ik wist hoe slecht hij eraan toe was.

Lennarts auto stond in de garage, dus ik wist dat hij thuis was. Ik heb de trap naar boven genomen, de deur van zijn duplexappartement was niet op slot. Ik ging naar binnen en na twee stappen zag ik hem zitten. Onder aan de trap, tegen de leuning. Hij had zichzelf gewurgd met de band van de sportclub. Ik ben naar buiten gelopen, naar beneden. Maar toen besefte ik dat ik hulp moest bieden, en ben ik teruggelopen. Hij was al koud en stijf, ik wist dat hij dood was. Dan ben ik naar beneden gelopen, de straat op. De auto van ons mama en papa kwam net aanrijden. Ik heb de autodeur opengetrokken en ben beginnen rillen en stotteren: ‘Het is wat we denken, mama, het is wat we denken.’ Ik was compleet in shock.”

Daisy: “Nog voor ik zelf ben gaan kijken, heb ik de hulpdiensten verwittigd. Maar er was niks meer aan te doen, hij was al overleden… De dokter die erbij was, kwam naar mij om te condoleren. ‘Ik begrijp ’m heel goed, dokter, maar ik verstá het niet’, heb ik hem gezegd. Hij moet enorm veel pijn gehad hebben, en toch snap ik nog altijd niet dat hij het gedaan heeft. Hij had zoveel om voor te leven… Drie weken ervoor had zijn beste vriend nog gevraagd of hij peter wilde worden van hun kindje. Hij zei altijd: ‘Ik doe dat niet, zelfmoord plegen’. Wel honderd keer heeft hij dat gezegd. ‘Ik zie jullie te graag, ik leef te graag’. ‘Never give up’ was één van zijn tattoos; en toch gaf hij op. Dat kan toch niet?

Troostsoep van de buren

Daisy: “‘Als er met mij iets gebeurt, mag je mij niet cremeren, ik zweet mij nu al kapot’, had hij altijd lachend gezegd. Maar toen ze die woensdag in het funerarium vroegen wat we wilden doen, heb ik gezegd: cremeren. Ons Natalie was boos: ‘Mama, hij wilde dat niet’. Ik heb geantwoord: ‘Dat is dan pech. Wat hij vanmorgen gedaan heeft, wou ik ook niet. Ik wil mijn zoon bij mij, niet op een kil kerkhof.’

Tegen dat we die woensdagavond uit het funerarium kwamen, zat ons huis vol mensen. De ene buur stond hier met soep, de ander met kip en pistolets. Vanaf het eerste moment hebben we erover kunnen praten, met elkaar en met de vrienden. Dat is een enorme steun geweest. Tien dagen heeft de tafel gedekt gestaan. Van ’s morgens tot ’s avonds zat hier volk, en werd er gegeten, gelachen, geweend, herinneringen opgehaald. We hebben zoveel warmte gekregen… Dat hij zo geliefd was, is een troost. Maar ik vind het erg dat hij dat niet besefte, want dan zou hij dat niet gedaan hebben.

“Ik zit met een woede die ik niet kwijt kan. Laatst heb ik in de auto zitten roepen, tieren, brullen, mijn hart ging tekeer. Die pijn vanbinnen, die is niet te beschrijven”

Marc was heel kwaad die eerste dagen na zijn dood. Ik niet, hoe kun je nu kwaad zijn op iemand die pijn heeft? Ik ben wel kwaad op… (aarzelt) ik weet het niet. Ik zit met een woede die ik niet kwijt kan. Ik ben na zijn dood enkele keren in zijn appartement geweest, en dan gebeurde het dat ik zo’n oerkreet voelde opkomen en keihard moest wenen. Twee weken geleden heb ik dat in de auto gekregen. Ik ben tot hier op de oprit geraakt, maar ik kon mijn stuur niet loslaten. Ik heb zitten roepen, tieren en brullen, mijn hart ging tekeer. Dat is zo’n pijn vanbinnen, dat kun je niet beschrijven. Marc heeft me uiteindelijk kunnen kalmeren. De huisdokter zegt dat het zoals een paniekaanval is, maar dan van verdriet.

Als ik vroeger hoorde dat iemand z’n kind had verloren, zei ik: dat kun je je niet voorstellen. Nu weten we wat het is. Ook al was hij volwassen, dat blijft ons kind. En ik kan het niet bevatten, dat ik mijn zoon nooit meer ga kunnen vastpakken. Dat hij nooit meer komt aanwaaien van ‘mamaaa’tje’. Een paar jaar geleden is een buurvrouw haar man verloren, maar dan kun je nog opnieuw beginnen. Ons gezin gaat nooit meer compleet zijn, nooit. Wij kunnen geen nieuwe zoon van straat plukken hé, hij is voor altijd weg. We zijn tien jaar ouder geworden de voorbije maanden, Marc en ik. Rouwen zuigt je leeg, dat is zo onwaarschijnlijk vermoeiend. Soms liggen we tot tien uur in ons bed. Niet omdat we slapen, maar omdat het te veel energie kost om op te staan.

“Ons gezin gaat nooit meer compleet zijn, nooit. Je kunt geen nieuwe zoon van straat plukken, hé. Hij is voor altijd weg”

Marc vindt dat we niet moeten blijven zoeken naar het waarom, dat lost niks op zegt hij. Maar ik ben daar veel mee bezig. Had het te maken met zijn seksualiteit? Ik weet het niet… Hij droeg die depressie natuurlijk zijn hele leven mee. En hij heeft alle hulp gekregen, maar toch is hij door de mazen van het net geglipt.

Ik had altijd het idee: als ik stop met werken – Marc is al zes jaar met pensioen – en we zijn nog gezond, dan hebben wij een onbezorgde oude dag, zonder financiële zorgen, met twee gezonde kinderen, een fijne vriendenkring… Dat is allemaal weg nu. Die schaduw van Lennart gaat altijd blijven, die donkere wolken gaan altijd mee.”

Gewoon gelachen

Het verdriet is immens. Daisy vertelt hoe ze functioneert – zijn appartement is leeggemaakt, de papierwinkel is in orde gebracht, de wagen is verkocht aan Lennarts beste vriend – maar hoe dat allemaal gebeurde op halve kracht, met behulp van medicatie. Anders komt ze de dag niet door. Ze staat vol in haar rouw, en tegelijk heel warm in het leven. “Wat er gebeurd is, betekent niet dat wij niet meer moeten leven. Drie weken na zijn dood zaten we met z’n drieën al in een zelfhulpgroep om erover te praten. En ik ga nu naar de psychologe waar Lennart naartoe ging. Het helpt me dat zij hem gekend heeft. Toen Marc verjaarde een paar weken na zijn dood, zijn we met z’n allen gaan eten. Het was een leuke avond, we hebben veel herinneringen opgehaald. En we hebben zelfs gewoon gelachen, zoveel deugd deed dat. Al ben ik daarna in de auto gebroken. Ik voelde me schuldig omdat ik genoten had, omdat we eens over andere dingen hadden gebabbeld. Dat mag, dat móét zelfs, maar het klopte niet.

Ik weet dat dit verdriet blijft voor de rest van ons leven. Een paar dagen geleden nog zei de vrouw van de frituur: ‘Amai, je ziet er slecht uit’. Dat klinkt raar, maar dat troost me. Ik heb niks aan mensen die zeggen: ‘Geef het wat tijd, dat mindert wel.’ En toch maken we ook weer plannen. Ik word meter van het kindje waarvan hij peter zou geweest zijn. En rond zijn sterfdag gaan we met iedereen naar de Ardennen om herinneringen op te halen.”

“Weet je, ik heb niet gekozen om dit door te maken, maar ik kan wél kiezen hoe ik ermee omga. En ik ga niet de komende 50 jaar in een hoekje zitten treuren”

Ook dochter Natalie kijkt – heel voorzichtig – vooruit. “Ik heb in mijn opleiding geleerd over de fasen van rouw, maar in de praktijk werkt het zo niet. Alles loopt door elkaar, je wilt vooruit, maar je kunt niet. Ik ben nog maar net opnieuw beginnen werken. Halftijds, meer lukt me nog niet. Mijn hoofd is kaas met gaten, ik kan niks onthouden. Weet je, ik heb niet gekozen om dit door te maken, maar ik kan wel kiezen hoe ik ermee omga. En ik ga niet de komende 50 jaar in een hoekje zitten treuren. We moeten plannen blijven maken, proberen gelukkig te zijn. Verwerken kunnen we dit niet, dat doet een beenhouwer met vlees. Er is geen enkel machien waarmee je dit verwerkt. Je verweeft dat, zo zegt onze rouwconsulente. Alsof je een groot deken breit, met Lennart als rode draad.”

“Ik zat met zijn urne op mijn schoot op de achterbank en riep ‘Stop! Onze Lennart moet plassen!’ We zaten vol verdriet, en toch moesten we lachen” • papa Marc

Intussen is ook papa Marc mee aan tafel geschoven. Hij heeft geluisterd, geknikt en af en toe geweend op de achtergrond, en nu wil hij ook iets vertellen. “Onze Lennart, dat blijft. Weet je nog, toen hij in de beek viel na school? Met zijn rugzak, in de winter, kleddernat… (lacht). Als er maar verteld wordt, daar halen we troost uit. Als ik ga slapen, dan wrijf ik over zijn urne hier op de kast. Een aai over zijn bol, elke avond, dat moet. Verdriet, dat trekt aan een mens. Maar we lachen ook. Weet je nog Daisy, toen we van de begrafenis kwamen? Ik zat op de achterbank met zijn urne op mijn schoot. We waren op de ring in Herentals, en plots riep ik: ‘Stop, stop!’. ‘Waarom?’, vroeg Daisy? ‘Onze Lennart moet plassen!’. Want zo was hij, onderweg moesten we altijd stoppen voor hem om te plassen. Awel, we zaten vol verdriet en toch moesten we lachen. Maar het is een andere lach dan degene die in plezier zit.”

4 vragen over zelfmoord

… aan Prof. Dr. Gwendolyn Portzky van de Eenheid voor Zelfmoordonderzoek van de Universiteit Gent.

“Suïcidale mensen voelen heel snel afwijzing. Onderzoek toont aan dat hun pijncentrum al oplicht wanneer ze naar kwade gezichten kijken”

Waarom pleegt iemand zelfmoord?

“Voor nabestaanden kan de zoektocht naar de waaromvraag levenslang pijn doen. Ze zoeken de oorzaak vaak in feiten – ‘ze werden gepest’, ‘de relatie was net stukgelopen’ – en dat heeft er zeker mee te maken, maar het is veel complexer dan dat. Ik werk dagelijks met mensen die suïcidaal zijn, en het antwoord op de waarom-vraag is: ze lijden, ze zien echt áf. Als hulpverlener zeg je vaak: ‘Hou vol’, maar ze hebben zo’n mentale pijn… Dat blijkt ook uit onderzoek: het pijncentrum in hun hersenen licht al op wanneer ze bijvoorbeeld naar kwade gezichten kijken. Suïcidale mensen voelen heel snel afwijzing, ze zijn heel kwetsbaar. De uitzichtloosheid is enorm.”

Hoe zit het met de zelfmoordcijfers in ons land?

“Als we kijken naar de cijfers van de voorbije 16 jaar, zien we dat het aantal zelfdodingen gedaald is met 21%, zowel bij mannen als bij vrouwen. Dat komt omdat we een redelijk actief preventiebeleid voeren in Vlaanderen; het meest bekende initiatief is het zelfmoordplatform 1813. Toch zitten we wereldwijd bij de landen met het hoogste aantal zelfdodingen. De stap naar hulpverlening is nog altijd heel groot is, het zit nog in de taboesfeer. In Nederland bijvoorbeeld is er veel minder gêne om naar geestelijke gezondheidszorg te stappen.”

Hoe komt het dat iemand die in de zorg terechtkomt, zoals Lennart, toch niet altijd geholpen kan worden?

“We maken een onderscheid tussen acuut en chronisch suïcidale patiënten. In het eerste geval gaat het om mensen die het op een bepaald moment in hun leven zwaar krijgen, gelinkt aan bijvoorbeeld een tegenslag of depressie. Chronisch suïcidale mensen, zoals Lennart, vechten al van jongs af aan tegen zelfmoordneigingen. Hun suïcide is complex en hangt samen met fundamentele aspecten van hun zelfbeeld, persoonlijkheid en manier waarmee ze omgaan met pijn en tegenslagen. Ze lijden aan een soort ‘hopeloosheid’ dat het nooit zal beteren. De periodes dat ze zich goed voelen, worden steeds korter, ze hebben echt pijn van te leven. We weten dat die mensen veel moeilijker te behandelen zijn. Hun gedrag is heel onvoorspelbaar. Ze kunnen in behandeling zijn, op hun wekelijkse afspraak bij een hulpverlener lijken ze oké, maar in die week nadien kan er veel gebeuren. Eén moment kan genoeg zijn om te zeggen: ‘ik stop ermee’. Zo gebeurt het jammer genoeg heel vaak.”

Heb je tips hoe je als nabestaande verder kunt?

“Vaak helpt het als nabestaanden inzicht krijgen in die neuro-biologische factoren die maken dat iemand kiest voor zelfdoding. Een tweede belangrijk inzicht is dat rouw voor iedereen verschillend is. Ja, je mag boosheid voelen, je mag je in de steek gelaten voelen. Je mag gek worden van verdriet of worstelen met die waaromvraag. Mensen denken te vaak dat er een ‘goed’ en ‘fout’ rouwen is, en zijn bang dat ze ‘slecht’ bezig zijn omdat ze bijvoorbeeld woede voelen, maar dat is niet zo.”

Wie met vragen zit rond zelfdoding, kan terecht bij de Zelfmoordlijn op het gratis nummer 1813 en op de website zelfmoord1813.be.

Uit: Libelle 36/2019 – Tekst: Annelies Dyck – Beeld: Getty Images

Meer ontroerende verhalen:

Volg ons op FacebookInstagramPinterest en schrijf je in op onze nieuwsbrief om op de hoogte te blijven van alle nieuwtjes!

Partner Content

De inhoud op deze pagina wordt momenteel geblokkeerd om jouw cookie-keuzes te respecteren. Klik hier om jouw cookie-voorkeuren aan te passen en de inhoud te bekijken.
Je kan jouw keuzes op elk moment wijzigen door onderaan de site op "Cookie-instellingen" te klikken."