Goed gesprek met Danièle Denisty, mama van atlete Nafi Thiam
Als we van één Belgische atlete goud verwachten in Tokio, dan wel van Nafi Thiam. Net die druk maakt mama Danièle, die zelf haar leven op de piste doorbracht, ongerust. “Ze kan het, maar er kan zoveel mislopen.”
Wie is Danièle?
- Geboren in 1966
- Heeft 4 kinderen: Issa, Fama, Nafi en Ibrahima
- Is leerkracht Frans en geschiedenis in Brussel
- Werd veelvoudig wereldkampioene zevenkamp, veelvoudig Europees kampioene, behaalde medailles op WK’s en EK’s en werd meer dan zeventig keer Belgisch kampioene
Openhartig gesprek
Het Frans heeft een heel mooi woord voor je plan trekken; ‘se débrouiller’. Danièle Denisty, mama van Olympische atletiek-ster Nafi Thiam, zal het een paar keer gebruiken tijdens ons gesprek. De Waalse trouwde met een Senegalees, samen kregen ze vier kinderen. Maar papa Thiam zou al snel uit het zicht verdwijnen. Elle se débrouillait. Ze combineerde een fulltime job als leerkracht met haar gezin en haar grote passie: atletiek.
Na de scheiding ben je van Brussel naar Namen verhuisd met je vier kinderen.
Danièle Denisty: “Naar een dorpje vlak bij Namen, ja. Ik wilde weg uit Brussel. Het leven was er duur. En met kleine kinderen was het er niet handig. Je gaat op stap met één kind aan de hand, maar de andere rijdt weg op een fietsje, de derde moet pipi doen… Overal is er de drukte van mensen, trams en honden. Ik vond het niet de beste omgeving voor kleine kinderen.
In het dorp konden ze met de fiets naar school, hadden ze hun vaste vriendengroep. Als een van hen iets uithaalde, was er altijd iemand die het had gezien. (lacht) Nee, ze hebben echt mooie herinneringen aan hun school en hun leven hier. Ik woon hier trouwens nog altijd in ons huis van toen, ook al zijn de vier kinderen al lang uitgevlogen.”
Is het huis dan niet stilaan te groot?
“Nee, want ze hebben hier alles achtergelaten en willen niet dat het verdwijnt. (lacht) Hun speelkamer is intussen de plek geworden waar ik train, maar ze noemen het nog altijd ‘onze speelkamer’.”
Misschien zijn al die kamers dan handig voor de kleinkinderen later?
“O, maar ik ben al oma, hoor! Mijn zoon is acht maanden geleden vader geworden. Het is merveilleux, ik ben heel blij dat ik grootmoeder ben. Het enige jammere is dat ik nog steeds fulltime lesgeef in een middelbare school. De samenleving heeft toch een beetje die klassieke oma’s verloren, vind ik. Ik ben 55, ik moet nog minstens tot mijn 62ste werken en dan heb ik nog geen volledig pensioen. Mijn zoon en schoondochter werken ook allebei, ik kan niet zomaar inspringen als ze met een zieke zitten.”
Van wie kreeg jij hulp als moeder? Ik las in artikels dat de vader van Nafi verdween voor ze ‘papa’ kon zeggen?
“Alles wat ik al verteld heb in eerdere interviews wordt verkeerd geciteerd en blijft me achtervolgen, daarom praat ik niet graag over hem. De pers maakt er een eigen verhaal van: dat hij na onze breuk definitief naar Senegal vertrokken zou zijn, dat de kinderen gebroken hebben met hun vader. Dat is niet waar.
Het klopt wel dat de kinderen na de scheiding bij mij zijn gebleven, maar ze hebben altijd contact gehouden. Vroeger zat ik ertussen, nu zijn ze volwassen en het huis uit, dus ze vertellen het me niet wanneer ze hem zien. Dat hoeft ook niet.”
Hoe deed je dat dan, een job combineren met je gezin?
“Als leerkracht kon ik mijn uren niet
zelf kiezen, hé. Maar de kinderen voelden zich nooit verloren, ze zorgden goed voor elkaar”
“De kinderen waren zelfstandig, ik denk dat ze zich al snel bewust waren van hun situatie. Ik moest elke ochtend vroeg opstaan om de trein te nemen naar Brussel, waar ik lesgaf. Maar de kinderen voelden zich nooit verloren, ze zorgden goed voor elkaar. Ze zijn snel na elkaar gekomen, hadden dezelfde interesses en deden heel veel samen.
Dat geldt voor veel gezinnen met veel kinderen, vermoed ik. Want als leerkracht kon ik mijn uren niet zelf kiezen, hé. De eerste schooldag stond ik niet mee aan de schoolpoort met mijn kinderen, ik had mijn eigen klas. Maar ze hadden hun vriendjes hier in het dorp. Ik was niet zo betrokken bij het dorpsleven, maar er was wel altijd een fijne sfeer.”
Hadden jullie last van racisme toen jullie hier kwamen wonen?
“Toen Nafi de vlag droeg op de Olympische Spelen waren er mensen die zich afvroegen: is zij wel Belg? Als mensen niet slimmer zijn dan dat, tant pis”
“Bah non, integendeel! Wij waren de eerste zwarten hier. Er waren wel een paar kinderen die verbaasd opkeken, meer niet. De school was heel familiaal, de kinderen voelden zich er direct thuis. De directrice gaf zelf les. Als je de school belde, dan ging de telefoon in een klas en nam een leerling op. (lacht) We leefden hier in een cocon, c’était une bonne chose. Ze waren enorm beschermd. Het racisme kwam pas later.
Toen Nafi de vlag droeg op de Olympische Spelen waren er mensen die zich afvroegen: is zij Belgisch? Dat zijn dingen die je nadien leest op sociale media. Als je daarbij stilstaat… dat is deel van de opvoeding, hé. Mensen uitsluiten die een andere kleur hebben, die te klein of te groot zijn, er anders uitzien… Als mensen niet slimmer zijn dan dat, tant pis pour eux.”
Door de wind, door de regen
Bewegen was onderdeel van je opvoeding: alle vier mochten ze een sport uitkiezen.
“Ja, als kind was ik zelf bezeten van sport. Ik heb van alles gedaan: basket, tennis, turnen… Als het mooi weer was, nam ik de fiets en ging ik buiten sporten met vrienden. Heerlijk. Het is omdat mijn ouders er niet in geïnteresseerd waren, dat ik er niet verder in gegaan ben. Maar ik wilde mijn kinderen wel stimuleren. Ik vond het niet alleen belangrijk om te bewegen, het was ook een goeie leerschool. Als je op zondagmorgen een basketbalmatch moet spelen en je blijft zaterdagavond laat op café hangen… (lacht)
Elk jaar mochten ze dus één sport kiezen, op voorwaarde dat ze hun jaar zouden uitdoen. Zodra ik inschrijfgeld had betaald en materiaal had gekocht, mochten ze niet halfweg zeggen: ‘Ik ga toch iets anders doen.’ Ze gingen ook elk jaar in de zomervakantie op sportkamp, waar ze konden proeven van verschillende disciplines. Ik had er zelf mooie herinneringen aan en ook zij vonden dat fantastisch. En geef toe: hoe anders kun je kennismaken met alle fantastische sporten, zoals zeilen?”
Herinner je je het moment dat iemand je zei: ‘Nafi heeft talent voor atletiek’?
“Ooit stond ik te kijken naar een training van Nafi. Toen ik een groep veteranen zag hoogspringen, vroeg ik of ik mocht meedoen. Wat later zat ik in de nationale ploeg”
“Nee, zo ging het niet! Ik had dat zelf allang gezien. (lacht) Ik zal het verhaal van bij het begin vertellen. Nafi mocht dus net als de rest een sport kiezen. Ze heeft een aantal dingen gedaan, op een bepaald moment werd het atletiek. Ik had geen auto, dus we gingen met de trein naar de training. Ondertussen weer naar huis gaan, was geen optie voor mij: tegen dat ik thuis was, moest ik al terug. En dus stond ik daar in de tribune. Twee uur aan een stuk bij vriestemperaturen, een kantine was er niet.
Op een bepaald moment zag ik een groep volwassenen trainen voor hoogspringen. ‘Mag ik meedoen?’, vroeg ik. Ik stond daar toch maar kou te lijden. ‘Natuurlijk’, zeiden ze. Ik heb me ingeschreven en een jaar later zat ik in de nationale ploeg van de veteranen! Ik was er goed in, begon mee te doen aan wedstrijden. En Nafi ging mee naar die wedstrijden. Daar zag ik dat ze talent had: ze was snel, liep juist, ze miste enkel wat techniek. Maar om nu te zeggen: jij wordt een grote… (zucht) Weet je, haar broer was ook héél goed in lange afstand. Maar hij had geen zin om opofferingen te doen. Dan kom je er niet, hé.
Mijn wil als moeder was niks waard, het was aan hén. Hij is nadien gaan boksen, wat ik minder leuk vond. (lacht) Talent is één ding, maar wat er in dat hoofdje omgaat… Een ouder die staat te roepen aan de zijlijn is niet genoeg. Zij moeten het uiteindelijk doen, je kunt niet in hun plaats lopen.”
Nafi’s trainer Roger zegt dat Nafi niet alleen fysiek, maar ook mentaal enorm sterk is. ‘Ze is ermee geboren’, zegt hij.
“‘Als je nu niet content bent, zul je het nooit zijn’, zei ik vroeger weleens tegen Nafi. Ze heeft moeten leren om tevreden te zijn”
“Karakter helpt natuurlijk. Nafi is absoluut een perfectionist, ze wil altijd vooruitgaan. Maar elke kwaliteit heeft een keerzijde: het is nooit goed genoeg. Ze heeft moeten leren om tevreden te zijn. Vroeger kon ze zeggen: ‘Ik heb wel een persoonlijk record behaald, maar ik had meer dit of dat moeten doen.’ ‘Als je nú niet content bent, ga je het nooit zijn!’, antwoordde ik dan.
Je bent als atlete de enige die weet of je je honderd procent hebt gegeven of niet. Ook als je trainer even niet kijkt, moet je altijd alles geven, puur voor jezelf. Nafi beseft dat heel goed. Ze heeft talent, maar verder is het werken. Je moet hard zijn voor jezelf zonder stupide te zijn. Als je ziek bent, moet je rusten, anders krijg je blessures. Je mag niet te streng zijn en niet te soft, moet leren omgaan met hoogtes en laagtes. En slaat het tegen? Dan mag je niet zitten huilen in een hoekje, maar moet je jezelf afvragen: wat had ik beter kunnen doen? Die sportieve geest moet je hebben.”
Nafi had natuurlijk het goeie voorbeeld thuis.
“Ja, voor Nafi was dat evident, misschien wel omdat ze het van mij zo heeft gezien. Ik lag soms neer op de grond na een wedstrijd. ‘Gaat het, mama?’, vroeg ze dan. (lacht) En ik ging altijd trainen. Regen, koude, sneeuw… slecht weer was geen reden om niet te gaan. Dat heeft zij ook. Ze kijkt nooit naar buiten om dan te zeggen: ‘Pfff, het weer is niet goed.’”
Dus als ik het goed heb, Danièle, was jij fulltime leerkracht in de week en na je uren en in het weekend atlete bij de veteranen?
“Oui, ma vie était le sport! Sporten was mijn leven. Ik heb een pauze genomen van een jaar of tien toen de kinderen klein waren, maar daarna ben ik weer begonnen met trainen en wedstrijden. Ik trainde elke dag, ook als we op vakantie waren.
We gingen altijd naar Duitsland − Duitsers zijn sportieve mensen, ik was altijd welkom op een of andere atletiekpiste in de buurt van het hotel. Daarna gingen we met z’n allen zwemmen, wandelen, minigolfen… ’s Avonds voetbalden de kinderen nog met andere kinderen. Het waren altijd sportieve vakanties.”
Vaak zijn moeders van topsporters degenen die zich opofferen voor de carrière van hun kinderen. Ze rijden van hot naar her, doen niet anders dan sportzakken uitladen en wassen. Jij niet, hé?
“Nee. Nafi volgde míj. Ik gaf fulltime les en vertrok met de trein van halfzeven ’s morgens. Er waren woensdagnamiddagen dat ik thuiskwam en omviel van de slaap. Op een dag krijg ik van dat leven de rekening gepresenteerd, vrees ik. (lacht)
Eén keer vertrok ik naar een wedstrijd, ik had alles geregeld voor de opvang van de kinderen. Ik belde naar een vriendin en zei: ‘Met de kinderen is alles in orde, maar ik ben pompaf.’ ” (lacht)
Heb je spijt van sommige dingen die je gedaan hebt als moeder?
“Ik denk het niet, nee. (denkt na) Goh, misschien heb ik te veel tijd genomen voor mijn eigen sport. Misschien ben ik te weinig naar het boksen van mijn zoon gaan kijken? Maar ik vond het moeilijk om mijn kind klappen te zien krijgen! En ik heb er gewoon niks mee, je hoeft me er niks over te vragen. (lacht) Atletiek was en is gewoon mijn passie. Mijn kinderen hebben me dat nooit gezegd, hoor.
En ik heb ook niet het gevoel dat ik meer zou geïnvesteerd hebben in de ene of de andere. Ik denk ook wel dat ze slim genoeg zijn om het te kaderen. Want ik trainde wel samen met Nafi, maar zij zat in een groep met leeftijdsgenoten en ik in de mijne. Het enige waar ik spijt van heb, is dat een dag maar 24 uur telt. (lacht) En ja, ik voelde me weleens schuldig. Ze hebben niet altijd gezond gegeten, vaak was ik gehaast. En misschien ben ik te weinig beschikbaar geweest voor iedereen tegelijk, omdat ik zelf op de piste stond.”
Straks staat Nafi op de piste op de Olympische Spelen. Hoe beleef jij dat?
“Ik mag uiteraard niet mee naar Tokio. Nu, in een vol stadion maakt dat niks uit, het is niet dat ze me dan ziet staan. Maar als ik erbij ben, spreken we elkaar meestal ervoor of erna. Sowieso ben ik heel zenuwachtig als ik kijk. Iedereen die me kent, weet: ik ben een vreselijk publiek. (lacht) Als ik zelf moet lopen, dan focus ik me en krijg ik de zenuwen onder controle. Maar als ouder? Ik ben dan niet te genieten, vaak moet ik tussen twee disciplines door zelf even gaan lopen.
Ik wéét dat ze het kan, het is niet dat ik haar niet vertrouw. Maar er kan van alles gebeuren, waardoor het op dat moment niet lukt, terwijl ze het op training honderd keer wél gedaan heeft. Als mama zou ik dat erg vinden. Niet het feit dat ze zou verliezen, wel dat zij zo ontgoocheld zou zijn.”
Uit: Libelle 27/2021 – Tekst: Annelies Dyck
LEES OOK:
- Mijn verhaal: Sanne voelt zich verantwoordelijk voor het geluk van haar moeder en dat valt haar zwaar
- Openhartig gesprek met Françoise Desguin, mama van onze premier
- SOS familie: “Ik wilde zo graag mama zijn, en kon het niet aan mijn kind te delen met een andere moeder”
Volg ons op Facebook, Instagram, Pinterest en schrijf je in op onze nieuwsbrief om op de hoogte te blijven van alle nieuwtjes!