Koen

Koens column: “In deze kille en barre tijden lijken we toch allemaal wat warmer geworden te zijn”

Koen Strobbe (58) keerde na twintig jaar in het zuiden van Frankrijk met zijn vrouw Ilse en zoon Kwinten terug naar ons land.

Ik loop van het station naar mijn werk en word aangeklampt door een bedelaar die vraagt of ik hem zevenenhalf euro kan geven voor een slaapplaats voor vanavond. De jongeman is een jaar of vijfentwintig, ziet eruit alsof hij de voorbije nacht inderdaad op straat heeft doorgebracht en ruikt niet al te fris. Er flitst van alles door mijn hoofd.

Heeft hij dat geld echt nodig voor een slaapplaats, of verzint hij maar wat? Verderop in de straat zag ik een gokkantoortje dat al op volle toeren draait. Het zit er vol mensen die erg op hem lijken. Gaat mijn geld straks misschien daarnaartoe? De man is rustig en vriendelijk en lijkt me niet het type dat met mijn portefeuille aan de haal gaat zodra ik die bovenhaal. Uiteindelijk geef ik hem het geld.

Het voorval laat me de rest van de dag niet los. Ik word heen en weer geschud tussen: β€˜Ben ik naΓ―ef geweest?’ en β€˜Heb ik eigenlijk wel genoeg gegeven?’ Als ik er ’s middags met enkele collega’s over praat, hoor ik de klok van alle kanten luiden. Een collega zegt principieel niets aan bedelaars te geven, omdat het gros toch maar gewoon sjoemelaars zijn. Ze schenkt wel aan hulporganisaties, want dan komt het geld zeker goed terecht.

Ik word heen en weer geschud tussen: β€˜Ben ik naΓ―ef geweest?’ en β€˜Heb ik eigenlijk wel genoeg gegeven?’

Als een andere collega haar hoort, begint hij hardop te lachen en zegt dat hij net het omgekeerde denkt. Hij vindt dat te veel geld bij zo’n organisatie een beetje overal blijft hangen, behalve bij de mensen die het nodig hebben, en geeft daarom het liefst rechtstreeks. Nog iemand anders geeft consequent niets, maar gaat wel regelmatig helpen bij de Voedselbank en dergelijke. Dat is haar engagement.

Uiteindelijk leveren tien gesprekken evenveel verschillende meningen op, maar het hartverwarmende is dat niemand onverschillig blijft. Dat is zo anders dan jaren geleden, toen ik veel vaker argumenten hoorde in de stijl van: β€œWe zouden beter onze eigen mensen helpen in plaats van al die vreemden.” Het is een mooie gedachte dat we – in deze kille, barre tijden – allemaal wat warmer geworden zijn.

Misschien heeft het ermee te maken dat we, ondanks het feit dat ons eigen leven een pak duurder geworden is en we in onze levensstijl een stapje of stap hebben moeten terugzetten, voor onze neus zien hoe sommige mensen er pas Γ©cht slecht aan toe zijn. Om de grote groepen OekraΓ―ense vluchtelingen kun je niet heen. En op de een of andere manier denken we bij deze mensen meteen aan onze eigen groot- of overgrootouders, die zelf in een vreemde stad of vreemd land op hulp van anderen aangewezen waren. De oude zwart-witfoto’s van toen wandelen nu in kleur door onze straten.

Na mijn ontmoeting kijk ik anders om me heen. Plots zie ik veel meer mensen om geld vragen, maar ook veel meer mensen die aan het helpen zijn

De dagen na mijn ontmoeting met die bedelaar kijk ik anders om me heen, als ik van het station naar mijn werk wandel of terug. Plots zie ik veel meer mensen die op de een of andere manier om geld of aandacht vragen. Even plots kom ik ook veel meer mensen tegen die aan het helpen zijn. Iemand vertelt me dat haar zoon en dochter elke woensdagmiddag gaan voorlezen in een opvangcentrum, waar de kinderen hun eerste ervaringen met het Nederlands opdoen.

Iemand anders gaat in het weekend koken voor daklozen. Haar organisatie werkt met pas of bijna vervallen producten die de plaatselijke supermarkt nu niet langer weggooit, maar doneert. Dat β€˜niet meer weggooien’ hoor ik ook bij het sorteercentrum waar ik in het weekend een hoop oude rommel uit de veel te volle garage kwijt wil. β€œWe bekijken alles nu drie keer, meneer, want misschien zit er nog iets tussen waarmee we iemand anders blij kunnen maken.” Het lijkt wel of de hele wereld plots versneld duurzaam geworden is.

Op de trein zie ik hoe een jongeman die slecht Nederlands spreekt, geen geldig ticket kan voorleggen. De treinconductrice gaat kort in discussie, maar geeft het snel op en loopt verder. Even later zie ik hoe zij wel voet bij stuk houdt bij een man in kostuum, die z’n plooifiets niet heeft dichtgeplooid en zo te veel plaats inneemt. Het duiveltje op mijn schouder wil daar een opmerking over maken. Maar uiteindelijk denk ik: ach, hij heeft tenminste een fiets, hij kan ertegen.

Lees meer van Koen Strobbe:

Volg ons op FacebookInstagramPinterest en schrijf je in op onze nieuwsbrief om op de hoogte te blijven van alle nieuwtjes!

Partner Content

De inhoud op deze pagina wordt momenteel geblokkeerd om jouw cookie-keuzes te respecteren. Klik hier om jouw cookie-voorkeuren aan te passen en de inhoud te bekijken.
Je kan jouw keuzes op elk moment wijzigen door onderaan de site op "Cookie-instellingen" te klikken."