Mijn verhaal: Josefien beschouwt haar leven als voltooid
Hoewel haar familie zou willen dat hun bonni eeuwig bij hen blijft, heeft Josefien het gevoel dat ze niet veel meer uit haar leven haalt. Als ze kon kiezen, zou ze het liefst vredig sterven.
Uit de vertrouwde omgeving
Josefien (87): “Zeven jaar geleden verhuisde ik naar een woonzorgcentrum. Door mijn evenwichtsstoornissen had ik weleens ongelukjes, maar niks ernstigs. Tot mijn dochters me aantroffen met een dik blauw oog van tegen de kast te vallen. Ze vertrouwden het niet meer om me alleen te laten, hoewel ik nog het gevoel had perfect voor mezelf te kunnen zorgen.
Als ik aan mijn familie probeer uit te leggen hoe ik me voel, dan zie ik de verontwaardiging
Het was heel moeilijk om afstand te doen van mijn vertrouwde plek in het huis waar ik meer dan vijftig jaar had doorgebracht, maar mijn protest viel in dovemansoren. Als ik aan mijn familie probeer uit te leggen hoe ik me sinds mijn verhuis voel, dan zie ik de verontwaardiging. Ze hopen dat de bonni eeuwig zal meegaan, maar voor mij hoeft het eigenlijk niet meer.
Ouder worden is gelijk aan verliezen en dat maakt me ongelukkig. Mijn man Rik, mijn held, is al bijna twintig jaar dood. Ook mijn broer en zus zijn er niet meer. Het verdriet om hun overlijden zit diep en had bij mij een lichamelijke weerslag, of zo voelde het althans. Ik moest geopereerd worden aan mijn ogen, kreeg een nieuwe heup, werd minder mobiel en kreeg evenwichtsstoornissen. Je zou toch voor minder je goesting in het leven verliezen?
Als ik kon kiezen, dan zou ik zo snel mogelijk willen verdwijnen in een diepe en vredige slaap. Ik weet dat mijn familie dat niet graag hoort, maar het is nu eenmaal zo. Mijn moeder zei vroeger: als je niet oud wilt worden, moet je jong sterven. Misschien had ik haar advies moeten volgen, maar daarvoor is het nu te laat. Mijn geheugen is nog goed, maar alles is me te flitsend geworden. De bonni snapt het allemaal niet meer zo goed, zeggen ze dan.
Een paar jaar geleden gaven ze me zo’n draagbare telefoon, maar ik kreeg het niet onder de knie. Uit frustratie heb ik hem eens tegen de muur gegooid en toen was hij kapot. In de huidige samenleving is alles groots, druk, ingewikkeld en afgestemd op jonge en vitale mensen.
In het woonzorgcentrum
Het is duidelijk dat ik hier niet meer buiten kom. Ik wacht in mijn kamertje op de dood
Mijn wereldje in het woonzorgcentrum is zo klein dat het me steeds meer moeite kost om een nieuwe dag aan te vatten. Het is duidelijk dat ik hier niet meer buiten kom. Ik wacht in mijn kamertje op de dood, net zoals de andere bewoners. Het centrum is onze eindbestemming.
Misschien ga ik nog een paar jaar mee, maar ik wéét dat het beste al lang achter de rug is en koester geen dromen meer. Zonder verwachtingen is het leven saai, want ik verheug me nergens meer op. Er is niets dat nog verwondering oproept. Als ik dat tegen mijn kinderen zeg, dan kan ik op weinig begrip rekenen. Ze vinden dat ik me moet optrekken aan ‘de kleine dingen des levens’. De narcissen die in bloei staan in de tuin waar mijn kamer op uitkijkt. Of de dag waarop mijn lievelingsgerecht – krieken met frikadellenkoek – op het menu staat. Misschien zie je op die dagen een kleine glimlach op mijn gezicht, maar het zijn toch geen gebeurtenissen om naartoe te leven?
Eerlijk gezegd voel ik me een last voor de familie. Ik ben een oud vrouwtje dat af en toe aandacht moet krijgen, zoals een plant die je water moet geven. In hun drukke levens, waar ze zelf een evenwicht zoeken tussen werk, kinderen, hobby’s en vrienden, moeten ze tijd voor mij vrijmaken.
Iedereen doet zijn best, daar heb ik geen klagen over. Ik heb een zoon en twee dochters en ook een hele bende klein- en achterkleinkinderen. Minstens om de twee dagen krijg ik bezoek. Mijn kleindochter Ellie brengt elke zondag een verse éclair mee en het hangt hier vol tekeningen van de achterkleinkinderen.
Al die herinneringen drukken me met de neus op de feiten van wat weg is, wat niet meer bestaat en wat ik mis
Maar ondanks die inspanningen van mijn familie voel ik me eenzaam. De kleine gebeurtenissen in mijn dagelijkse leven roepen confronterende herinneringen op. Kriekjes bij de lunch doen me denken aan mijn lieve man Rik. Volgens hem was mijn frikadellenkoek de beste ter wereld. Als de narcissen in bloei staan, brengen ze me instant terug naar de tuin van mijn ouderlijk huis, waar mijn moeder al zingend tussen de bloemen liep. De herinneringen drukken me met de neus op de feiten van wat weg is, wat niet meer bestaat en wat ik mis.
De begeleiders zijn lief, maar het verliezen van mijn zelfstandigheid vind ik verschrikkelijk, zeker omdat mijn hoofd nog fris is. Toch moet ik hulp toestaan, want ik kan geen soep eten zonder te morsen en mijn vlees moet voorgesneden worden. Eten gaat volgens een schema, niet wanneer je honger hebt. En ik ga niet slapen als ik moe ben, maar word in bed gelegd met een pamper als de onderbemande avondshift begint.
Vroeger thuis deed ik mijn zin en keek ik soms tot na middernacht naar een film. Toen kon ik ook nog eens naar de supermarkt of de kapper, een dagvullende activiteit als je weinig mobiel bent. Nu tikt elke dag op dezelfde trage manier voorbij. Ik ben fier dat mijn (klein)kinderen door mijn zorg allemaal goed terechtgekomen zijn, maar nu bied ik geen meerwaarde meer in hun levens. Mijn taak is gewoon volbracht. Ik ben niet bang voor de dood, ik wil hem graag verwelkomen.”
Uit: Libelle 15/2021 – Tekst: Tessa Vanherck
Meer openhartige verhalen:
Volg ons op Facebook, Instagram, Pinterest en schrijf je in op onze nieuwsbrief om op de hoogte te blijven van alle nieuwtjes!