Mijn verhaal: Margaux raakte zwaar verbrand bij de aanslag in Maalbeek
Margaux (34): “Ik herinner me alles nog. Ik stond op het perron toen de bom in de aankomende metro ontplofte. In de verte zag ik het vuur en ik dacht nog: gelukkig is het niet hier gebeurd. En toen kwam de hitte, die aangezogen werd door de traphal. En de pijn. Alles wat niet bedekt was door kleren werd verbrand. Ik voelde mijn gezicht wegschroeien. Mijn neus, mijn lippen, mijn wangen, mijn handen. Net díé zaken die dokters als eerste proberen te redden, omdat de impact op je leven zo groot is. Maar ik besefte toen nog niet hoe zwaar mijn verwondingen waren.
“Drukke plekken vermijd ik, en elk pakket kan een bom zijn. Zo was ik niet en zo wil ik ook niet zijn”
Drie weken later werd ik wakker in het brandwondencentrum. Onherkenbaar. De eerste keer dat ik mezelf in de spiegel zag, was traumatiserend. Mijn gezicht was gezwollen en leek net een masker. De pijn was ondraaglijk. Of ik kwaadheid voelde? Nee. Maar mijn man wel. Elke keer dat hij mijn wonden verzorgde, werd hij geconfronteerd met het onrecht dat me was aangedaan. Voor hem was het moeilijk om die kwaadheid te plaatsen, om te begrijpen dat er mensen zijn die iemand dit aandoen. Ik heb daar minder moeite mee gehad. Ik weet dat zij die de bom plaatsten, mij niet geviseerd hebben. Ik weet dat ze geïndoctrineerd zijn. En ik ben gewond geraakt omdat ik toevallig op de verkeerde plek, op het verkeerde moment was.
Ook al heb ik de eerste drie weken na de aanslag niet meegemaakt, toch heb ik gevoeld hoe solidair België was. Hoe de menselijkheid bovenkwam na die onmenselijke daad. Zelfs vandaag merk ik dat nog. Als ik vertel hoe ik aan mijn verwondingen kom, zijn alle reacties hartverwarmend. Mensen leven mee. Net omdat iedereen, toch zeker in Brussel, denkt: ik had het kunnen zijn.
Wat me het meeste geholpen heeft het voorbije jaar is mijn zoontje. Hem zo ongeschonden mogelijk door dit hele verhaal loodsen: dat werd het project van mij en mijn man, en in het verlengde dat van onze hele familie. Ik toonde me vol levenskracht voor hem. Wat in het begin een façade was, werd na enkele maanden een gewoonte. Ik wérd zo sterk als ik me voordeed. En ik denk dat we relatief geslaagd zijn in ons opzet. Ja, hij is sneller groter moeten worden. Voor een kind van zes is een terroristische aanslag moeilijk te vatten. We zijn nochtans van in het begin eerlijk geweest. Eerst spraken we over een ongeluk, daarna over een bom.
Maar ik merkte dat hij elke week terugkwam met nieuwe vragen. ‘Was er dan een gat in de grond?’, ‘Hoe ging die metro dan kapot?’ Het waren vooral technische vragen die hem bezighielden, meer dan wie er verantwoordelijk was voor de daad. Toen ik hem een foto toonde van de ontplofte metro leek hij zijn laatste puzzelstukje gevonden te hebben. Ook op mijn verwondingen rust geen taboe. Hij vraagt me soms of mijn gezicht ooit nog zal worden zoals vroeger. Of hij zegt dat hij me mooier vond voor het ongeluk. Ik begrijp dat. Hij is een typische jongen van zes, die zijn mama de allermooiste vond en heel graag kusjes gaf. Nu is hij die mooie mama kwijt.
Dat hij me geen kusjes meer durft te geven op mijn gezicht, vind ik jammer. Maar we zoeken die intimiteit op een andere manier. We knuffelen meer of hij geeft me kusjes op mijn arm of mijn nek. Hij komt er wel, daar ben ik zeker van. En ik ook. Ik kan nu in spiegels kijken en mezelf herkennen. Er zijn zelfs dagen dat ik mijn eigen schoonheid zie. Ik blijf hopen dat de littekens zullen verbeteren. Dat ik naar de school van mijn kind kan gaan zonder dat zijn vriendjes schrikken als ze me zien. Als de dokters zouden zeggen dat het vanaf nu niet meer verbetert, zou ik een klop krijgen. Maar daar zijn we nog niet.
De aanslagen hebben me mentaal veranderd. Ik ben niet meer zo naïef. Die ochtend zei mijn man me om nog niet naar het werk te vertrekken, omdat er een aanslag was in Zaventem. Ik antwoordde toen dat ik mijn leven niet zou laten dicteren door angst, en dat de kans op een aanslag even groot was als op een andere dag. Tja. Met die luchtigheid sta ik nu niet meer in het leven. Ik ga niet meer naar drukke plekken, en zal voor een uitstap eerst denken: zou daar een aanslag kunnen gebeuren? Als ik iemand zie met een pakket, denk ik als eerste aan een bom. Zo was ik vroeger niet. Zo wil ik ook niet zijn. Niet voor mezelf, niet voor mijn zoon en ook niet voor het kleine meisje dat in mij groeit. Zij is het bewijs dat mijn leven niet gestopt is. Daar ben ik zo dankbaar voor.
Heel wat mensen hebben 22 maart niet overleefd. Of de aanslag in Nice, of München. Zij zijn de allergrootste slachtoffers. Maar sinds ik zelf zwaargewond ben geraakt, denk ik meer aan de gewonden na een aanslag. Hun leven is ook veranderd. Ik durf me gelukkig te noemen, ondanks mijn verwondingen. Omdat ik positief in het leven sta. Maar ik zal nooit meer dezelfde zijn als voor de aanslag.”