Mijn verhaal: beste vriendinnen Susanne en Carine hadden samen kanker
“Niemand begreep ons zo goed als wij elkaar. Wij maakten hetzelfde mee, onze behandelingen werden een gezamenlijke kruistocht.” Het vat in twee zinnen de bijzondere vriendschap samen tussen Susanne en Carine, die een paar jaar geleden samen kanker doormaakten. Hier lees je het pakkende verhaal van twee vriendinnen uit de duizend.
Susanne (56): “Carine was mijn oogarts. Zo ontmoette ik haar voor het eerst. Nadien kwamen we elkaar af en toe tegen op feestjes van gemeenschappelijke vrienden. Het klikte tussen ons, maar van een echte, diepe vriendschap was toen nog geen sprake. Dat kwam pas later, toen ik vernam dat Carine borstkanker had. Ik had de ziekte vijf jaar eerder doorgemaakt, ik wist wat ze voelde. Dat heb ik haar ook gezegd. Toen is onze vriendschap echt begonnen.”
Samen aan de ‘gifslang’
“Ik had geluk gehad: bij mij was de chemo destijds aangeslagen. Ik had snel het goede nieuws gekregen dat de tumor kleiner werd, en uiteindelijk zelfs helemaal was verdwenen. En toch was het een loodzware periode geweest. Het krijgen van die diagnose, de amputatie, het doorstaan van chemo en bestraling, de onzekerheid over de afloop… Het dóét iets met je. Ik begreep dus heel goed wat Carine nu voelde en doormaakte. We hebben daar samen heel veel over gepraat. Ik luisterde naar haar zorgen, haar problemen, probeerde haar bij te staan met tips uit mijn eigen ervaring. Ik ging ook geregeld met haar mee naar de chemo. Ze had geen partner, en ik wilde niet dat ze alleen moest gaan. Het was geen evidente start voor een vriendschap, maar wij haalden er allebei zoveel warmte uit. Het schepte een vertrouwensband tussen ons die volgens mij maar weinig mensen kennen.
Gelukkig kreeg ook zij snel goed nieuws. Ze heeft veel moeten doorstaan – amputatie, okseluitruiming, reconstructie, chemo en bestraling – maar het had resultaat: ze werd kankervrij verklaard. We waren zo opgelucht. Om het te vieren boekten we een reisje met enkele vrienden, en daar heb ik nog steeds geweldige herinneringen aan. Carine en ik deelden een kamer, en ik vergeet nooit hoe die eruitzag: aan haar kant alles netjes geordend en verpakt, mijn kant een puinhoop waar ik telkens het nodige uitviste. Het typeerde wie we waren, zij altijd nauwgezet en punctueel, ik een echte bon vivant. We konden niet meer verschillen van elkaar, en toch vertoefden we graag in elkaars gezelschap. Het was een mooie tijd.
Helaas bleef het geluk niet duren. Na twee jaar werd bij Carine opnieuw kanker vastgesteld. Baarmoederhalskanker. Ze besloot om haar baarmoeder te laten wegnemen. Een zware ingreep, maar ze was arts, ze wist wat er kon gebeuren als ze het niet deed. En het leek de juiste beslissing. Opnieuw werd ze kankervrij verklaard. Maar oh ironie: toen was het bij mij opnieuw prijs. Ik ontdekte een knobbeltje in mijn oksel. Het was kwaadaardig. Ik moest opnieuw een zware behandeling doorstaan. Het was alsof we elkaar afwisselden; zodra de ene er een beetje door kwam, was de andere aan de beurt. Gelukkig kreeg ook ik weer goed nieuws: de tumor verdween. Alweer waren we zó opgelucht. We hadden er ons allebei doorgeslagen. Nu hadden we onze portie ellende wel gehad, dachten we. Wisten wij veel dat het ergste toen nog moest komen.”
Vriendinnen én lotgenoten
“Het begon bij Carine. In het najaar van 2015 sloeg bij haar voor de derde keer de bom in. Ze had blaaskanker. Mét uitzaaiingen. Het was meteen duidelijk: dit was ernstig. Ze moest zware behandelingen ondergaan, waarvan ze doodziek werd. Ze had pijn, was uitgeput, zo misselijk dat ze nauwelijks kon eten. Heel vaak kon ze geen bezoek ontvangen, waardoor we elkaar ineens ook minder konden zien. Terwijl ze me net zo nodig had. Toen ben ik haar beginnen schrijven. Ik wilde laten weten dat ik aan haar dacht. Het werd een soort ritueel, elke avond ging ik aan de computer zitten, en tikte ik een lange brief. Soms met woorden van troost en steun, andere keren gewoon grappige anekdotes om haar aan het lachen te brengen. Ik heb nooit een dag overgeslagen. Antwoorden deed ze zelden, maar dat hoefde ook niet. Voor mij was het genoeg om te weten dat mijn schrijfsels werden gelezen, en dat ze haar enige troost boden. Voor haar was het fijn om te weten dat er aan haar werd gedacht, dat iemand oprecht met haar meeleefde.
“De chemo, de pijn, de plukken haar op je kussen… Heftig. Maar er was altijd een vuurtje waar wij onze handen aan konden warmen: onze vriendschap”
Twee maanden na haar diagnose, was ook ik weer aan de beurt. Opnieuw had ik een gezwel in mijn oksel. Het was bijna ongelooflijk. Vroeger waren we afwisselend ziek geweest, nu maakten we alles tegelijkertijd door. We hebben zelfs een tijdlang op dezelfde dag dezelfde chemokuur gekregen. Kilometers uit elkaar in een ander ziekenhuis, maar wel aan dezelfde ‘gifslangen’. Het was heftig. Wie al chemo heeft gehad, begrijpt wat ik bedoel. Het ziek zijn, de vermoeidheid, de pijn, het moment waarop je zoveel plukken haar op je kussen vindt dat je dan maar besluit om het zelf af te scheren… Het is écht niet makkelijk.
“Niemand begreep ons zo goed als wij elkaar. Wij maakten hetzelfde mee, onze behandelingen werden een gezamenlijke kruistocht. Dat maakte het draaglijker”
En toch was er een lichtpunt in al onze miserie. Een zacht vuurtje waar we allebei onze handen aan konden warmen: onze vriendschap. Carine en ik gingen tegelijkertijd door de rotzooi. Ik wil zeker niemand vergeten, want we hadden allebei een sterk vangnet rond ons van familie en vrienden, mijn partner en kinderen. Maar niemand begreep ons zo goed als wij elkaar verstonden. Dat kon ook niet: wij maakten hetzelfde mee, waren haast letterlijk in hetzelfde bedje ziek. Dat schept een band. Onze behandelingen werden een soort gezamenlijke kruistocht. Het maakte de ziekte draaglijker, voor ons allebei.
Het voelde daardoor bijna vanzelfsprekend dat ik, ook tijdens mijn behandeling, naar Carine bleef schrijven. Elke avond. Wel kregen de brieven een heel andere dimensie. Ik was niet langer de ‘gezonde’ die haar ‘zieke vriendin’ wilde steunen. Ik was zelf ziek. We waren gelijken, lotgenoten. De teksten werden langer, diepgaander. Ik schreef over mijn moeilijkste momenten, over mijn angsten en twijfels. Voor haar waren die zo herkenbaar. Andere dagen schreef ik over geluk. Over dingen die me blij hadden gemaakt. Dat ik een goeie dag had gehad, en was gaan fietsen. Of dat ik had genoten van een bezoekje van vrienden. Door mijn kleine gelukjes met haar te delen, kon ik haar misschien ook even laten glimlachen. Ik wist als geen ander hoezeer je dat nodig hebt, als je midden in een chemokuur zit.”
Het spijt me, ik ga genezen
“De maanden daarna had Carine het erg moeilijk. Het werd steeds duidelijker dat ze niet meer zou genezen. Het woord ‘palliatief’ viel. De oncoloog sprak niet meer over ‘genezen’, alleen nog over ‘extra tijd’. En toch bleef zij positief. Ik bewonderde haar daar zo voor. Ze bleef lachen, en hopen. Zo vaak ik kon ging ik bij haar op bezoek. Op goeie dagen bleef ik wat langer. Dan nam ik een lekker ontbijt mee, en praatten we bij over de onderwerpen die ik had aangehaald in mijn brieven, of over dingen die waren gebeurd in het nieuws. Op minder goede dagen zat ik gewoon een tijdje naast haar bed. Vaak in stilte. Dan hoefden we niet te praten, was het voldoende om er te zijn.
“Hoe kon ik haar in godsnaam vertellen dat ik weer gezond was, terwijl zij zou sterven?”
Zelf voelde ik me steeds beter. De behandeling bleek opnieuw goed aan te slaan. Kort nadat Carine te horen kreeg dat ze zou sterven, kreeg ik goed nieuws. Ik was kankervrij.
Natuurlijk was ik ongelooflijk blij en opgelucht. Ik zou dit overleven, ik zou mijn leven weer kunnen oppikken. Ik besefte heel goed hoeveel geluk ik had, zeker omdat ik zag hoezeer Carine leed. Maar tegelijk was ik helemaal in de war. Voelde ik me bijna beschaamd. Mocht ik wel zo blij zijn, nu het met mijn maatje zo slecht ging? En hoe moest ik haar dit vertellen? Hoe moest ik haar zeggen dat wij, die altijd lotgenoten waren geweest, die alles samen hadden beleefd, nu tòch op een heel andere weg waren beland? Dat ik kankervrij was, net nu zij had moeten horen dat ze zou sterven?
“‘Sorry’, zei ik toen ik Carine verteld had dat ik kankervrij was. De tranen stroomden over onze wangen. ‘Geen sorry zeggen, je moet blij zijn’, huilde ze”
Uiteindelijk heb ik het er gewoon uitgegooid. Op een van haar betere dagen. ‘Sorry’, zei ik. De tranen stroomden over onze beide wangen. Haar reactie was zo oprecht. ‘Zeg geen sorry’, zei ze. ‘Natuurlijk mag je blij zijn. Je moét blij zijn. Ik ben zelf ook blij. Zo is er tenminste één van ons twee die blijft leven.”
Wil jij mijn urne maken?
“Nadien veranderde het evenwicht in onze vriendschap weer. Aanvankelijk was ik de kankervrije vriendin. De sterke vrouw, die haar zieke vriendin ging helpen. Daarna werd ik ook ziek, werden we lotgenoten. En nu ineens was ik weer kankervrij en was zij palliatief. Maar ook dat werkte tussen ons. Nog steeds konden we alles met elkaar delen. Carine kon nauwelijks nog uit bed, maar ze was helder, en ze leek te genieten van onze gesprekken. We praatten over alles. Ook over de heel moeilijke thema’s, zoals haar begrafenis. Ze wilde gecremeerd worden, zei ze. En ze vroeg of ik haar urne wilde maken.
Het was even slikken. Ik ben kunstenares, ik werk vaak met klei. Dus natuurlijk wilde ik dat voor haar doen. Ik vond het bijna een eer dat ze me die vraag stelde. Maar tegelijk was het verschrikkelijk moeilijk.
Het was het laatste proces dat we samen hebben beleefd. Ik nam staaltjes van de klei mee naar haar ziekbed, zodat ze zelf kon kiezen welke ze de mooiste vond. Ik toonde haar foto’s van het ontwerp. Ze vond het mooi. Ik had er een oog in verwerkt, als verwijzing naar haar job als oogarts, die ze altijd zo graag had gedaan en waardoor we elkaar hadden leren kennen.
Ik vergeet nooit hoe ze me bedankte, omdat haar as een mooie thuis zouden krijgen. Ik bedankte haar, omdat ik dit nog voor haar had mogen doen. Het was een van onze laatste gesprekken. Korte tijd later is ze overleden. Ze vroeg en kreeg euthanasie. Ik was erbij toen ze stierf, samen met haar naaste familie. We hebben gehuild, maar ergens voelden we ook opluchting. Carines dood kwam als een verlossing. Ze had genoeg afgezien.”
Nog steeds een beetje bij elkaar
“Intussen zijn we een tijd verder. Het gaat goed met me. Als je drie keer kanker hebt gehad, dan spreken artsen niet meer over ‘genezen’. Dan gaat het enkel nog over ‘kankervrij’. Maar zolang het zo blijft, prijs ik mezelf gelukkig. Ik besef heel goed dat de ziekte kan terugkeren. Dat het hele circus dan opnieuw begint. Maar tegelijk denk ik: niemand weet wat hem of haar morgen te wachten staat. Het heeft geen enkele zin om je daarover zorgen te maken. Ik probeer van dag tot dag te leven, er niet te veel bij stil te staan.
Carine mis ik elke dag. Al heb ik wel het gevoel dat ze nog een beetje bij me is. Haar begrafenis was een vrijzinnige, humanistische plechtigheid, net zoals ze dat zelf had gewenst. Die dienst heeft me zo aangegrepen, dat ik enkele maanden later een opleiding heb gevolgd bij Het Huis van de Mens. Nu verzorg ik zelf vrijzinnige afscheidsdiensten. Ik ga naar families die iemand verloren hebben, praat met hen over de overledene, en schrijf een mooie afscheidstekst voor de plechtigheid. Op die manier kan ik heel veel doen voor de nabestaanden. En elke keer is het ook een beetje voor Carine.
Ik besef heel goed hoeveel geluk ik heb gehad dat ik zo’n mooie vriendschap heb mogen ervaren. Zeker in tijden van ziekte. Dat gevoel wil ik graag doorgeven aan andere mensen. Carine wilde dat ook. Het was haar idee om mijn brieven te bundelen tot een boek. Zo zouden we andere mensen in dezelfde situatie kunnen helpen. Mensen die hetzelfde doormaken en misschien niet het geluk hebben om gesteund te worden door zo’n warme vriendschap.
“Het was Carines idee om de brieven te bundelen in een boek. Als iemand me vertelt dat ze er zoveel steun aan gehad hebben, denk ik: goed gedaan, maatje”
Helaas is ze overleden voor ons boek is verschenen. Ze heeft het nooit gezien. Maar ik weet zeker dat ze tevreden zou zijn. Mensen zeggen me wel eens dat ze aan ons boek veel hebben gehad. Dat ze er zoveel steun hebben uitgehaald. Dan glimlach ik, en zeg ik in gedachten: goed gedaan, maatje.”
Slaapwel, lieve vriendin
De brieven van Susanne en Carine werden gebundeld in het boek ‘Slaapwel, lieve vriendin’, uitgegeven in 2017 bij Davidsfonds Uitgeverij. Enkele ontroerende fragmenten uit het boek:
“Zullen we elkaars voorbeeld zijn in overleven? Zullen we elkaar steunen op het moment dat de andere het even niet meer weet? Zullen we elkaar troosten? Samen wenen mag ook. Maar lachen – zullen we vooral blijven lachen? Om de absurditeit van een fucking ziekte die ons kaal zal plukken? Lachen om alles wat belachelijk onbelangrijk is?”
“Wij twee zijn als een tandem. Soms zit jij vooraan, en dan weer ik… Op onze tocht naar – hopelijk – een kankervrij bestaan.”
“Verdomme, ik moet het blijven zien zitten, ook al zie ik het niet zitten. Maar ook dat is zo weer voorbij, en opnieuw klautert een mens naar boven. Het is de top van de berg die het interessant maakt om te blijven klimmen.”
“Het hoge woord is eruit: palliatief. Dat is, vrij vertaald, van elke goede dag genieten zoveel het kan.”
“Ik kan nauwelijks bevatten wat je schrijft. Alles in mij weigert om te aanvaarden wat je overkomt. IK WIL DIT NIET! Ik wil dat er nog een toekomst voor ons is. Vriendinnen die gewoon zo nu en dan samen genieten, zoals vriendinnen nu eenmaal het liefste doen. Maar nee, er komt een lawine op ons af, die het vooral op jou heeft gemunt, alle sneeuwruimers ten spijt.”
“Ik probeer me voor te stellen dat jij er niet meer bent en dat ik niet meer naar mijn schrijftafel ga om jou mijn bedenksels te sturen. Ik weet dat dit moment nadert met rasse schreden, en toch… Waar moet ik heen met al mijn gedachten? Ik heb mij nooit alleen gevoeld tijdens deze derde keer fucking kanker, want jij was mijn trouwe gezellin in alles. Wat moet ik doen om jou te kunnen laten gaan?”
“Mag ik dan nu eindelijk wenen?
Wenen en wenen?
Omdat ik helemaal niet sterk ben, niet moedig en zo triestig als een treurwilg?
Omdat ik het niet zie zitten dat jij nu gaat sterven?
Omdat ik achterblijf en nog moet blijven?
Zonder jou?”
“Ons boek is er. Maatje van mij, ik heb het altijd gezegd: wij kunnen helpen, wij kunnen troosten, wij kunnen doen glimlachen. Was je nu maar bij mij. Maar ik moet tevreden zijn met jou in mijn gedachten. Met het gevoel dat jij steeds op mijn schouder zit.
Blijf er maar zitten, ik vind het goed.
Slaapwel, lieve vriendin.”
‘Slaapwel, lieve vriendin’, € 19,99 bij Standaard Boekhandel.
Tekst: Evelien Roels – Coverbeeld: Getty Images
Meer pakkende verhalen:
- Mijn verhaal: Hanne kreeg kanker, net als haar zoontje
- Mijn verhaal: Johan en Elke verloren dochtertje (6) aan kanker
- Mijn verhaal: Sabine ging fulltime voor haar zieke moeder zorgen
Volg ons op Facebook, Instagram, Pinterest en schrijf je in op onze nieuwsbrief om op de hoogte te blijven van alle nieuwtjes!