Mijn verhaal: Sandra had een kansloze jeugd, maar knokte voor haar droom
Sandra (42): “De eerste veertig jaar van mijn leven ben ik eigenlijk voortdurend bang geweest. Eerst voor mijn stiefvader, die ons zwaar mishandelde, en later voor alle stappen die ik in mijn leven moest zetten. Ik blokkeerde, telkens weer. Thuis was me altijd verteld dat ik dom was en dat ik nooit een diploma zou halen: op den duur gedraag je je daar naar. Mijn stiefvader gaf ons meer slaag dan eten, maar hij kon soms heel lief zijn. Hoe hij mij leerde zwemmen in zee, door mij op zijn arm te laten balanceren: ik koester dat beeld. Mensen zijn nooit alleen maar slecht, weet ik nu. Hij had veel problemen met zichzelf, kon de verantwoordelijkheid voor zijn kinderen niet aan. En school interesseerde hem niet: ik zou toch zo snel mogelijk moeten werken.
Toen ik zestien was, zag een leerkracht dat er veel gaande was met mij. Zij heeft ervoor gezorgd dat ik in een instelling terechtkon, waar ik voor het eerst veilig was. Maar net daar kon ik niet mee om. Thuis kreeg ik voor het minste slaag, in de instelling hooguit een berisping. Ik tastte de grenzen af, omdat ik dacht: wanneer gaat die mep nu komen? Ook op school hing ik het uit, er kon mij toch niets meer overkomen. Mijn vierde jaar heb ik niet afgemaakt, en toen ik daarna op leercontract kon, heb ik ook afgehaakt. Mijn middelbaar diploma heb ik nooit gehaald. Ik ben te jong getrouwd, met de eerste de beste jongen. Ze fluisterden dat ik lesbisch was en ik wilde hun ongelijk bewijzen. Zo rolde ik in mijn huisje-tuintje-verhaal. Eerst ging ik in de fabriek werken, in shifts, en toen onze twee kinderen geboren werden, wilde ik er ’s avonds zijn voor hen: ik ben poetsvrouw geworden, een job die ik haatte, maar die ik tot voor kort heb volgehouden. Ik vroeg me vaak af: is dit het nu? Maar ik zag geen andere weg.
Op mijn 25ste heb ik aan mezelf durven toe te geven dat ik lesbisch ben, en werd ik voor het eerst verliefd op een vrouw. Voor haar heb ik alles achtergelaten: alleen de kinderen en wat kleren nam ik mee. Toen ook aan die relatie een einde kwam, ben ik in een depressie verzeild. Dat was een keerpunt. In therapie heb ik ingezien dat ik mezelf al die jaren voorbij was gelopen, en dat het tijd was voor een belofte aan mezelf: ooit zou ik weer gaan studeren. Mijn beste vriendin wees me op ‘gezinswetenschappen’. Ze zei: ‘Je bent sociaal, en door je levenservaring zul je een goede hulpverlener zijn.’ Toch stelde ik het weer uit, omdat de kinderen te jong waren. Jaren later kwam ik Vicky tegen, de vrouw met wie ik intussen ben getrouwd. We woonden nog niet lang samen toen ik haar vertelde over mijn droom om te studeren. Ik waarschuwde haar ook voor de impact: ik zou, drie jaar lang, de hele zaterdag naar school gaan, en intussen fulltime werken. Zij moest dus bereid zijn om die zaterdag voor de kinderen te zorgen. Ze wilde er even over nadenken en zei toen: ‘Ik steun je, maar je bent 38. Als je dit wilt doen, moet je het nu doen’.
In de drie jaar die volgden, ben ik voortdurend bang geweest. Ik was als de dood om te studeren, want dat had ik nooit gedaan. Ik blokkeerde voor mondelinge examens. En in het tweede jaar moest ik de theorie toepassen op de praktijk: weer iets nieuws. Vicky heeft me drie jaar lang moed ingesproken, net als enkele medestudenten. Ik zeg weleens: als jouw jeugd niet over rozen liep, maak dan je eigen rozentuintje, maar zorg ook voor waterdragers die je kunnen helpen. In september 2015, na mijn laatste twee herexamens, kreeg ik eindelijk dat diploma dat ik zo graag wilde. tranen met tuiten gehuild. Er zit een bladwijzer in mijn agenda waarop staat: ‘Be the person you needed when you were younger.’ Ik wist van bij het begin van mijn studie dat ik als opvoeder aan de slag wilde met kwetsbare jongeren, net om die reden: ik wil de persoon zijn die voor hen het verschil kan maken. Ik solliciteerde in centra waar jongeren verblijven uit onrustwekkende gezinssituaties, maar de eerste maanden bleven de afwijzingen komen. Ik had te weinig ervaring. Na een paar maanden stond ik op een avond huilend aardappelen te schillen. Mijn jongste zoon heeft toen zijn hand op mijn schouder gelegd: ‘Mama, ik geloof echt dat iemand je een kans zal geven.’ En dat is ook gebeurd.
In april, na zeven maanden solliciteren, vond ik mijn droomjob. Ik werk er nu bijna vijf maanden, en het is heftig, maar nog elke dag stap ik daar fluitend binnen.
Ik heb een fijn team en ik doe dit doodgraag. Plots ben ik ook nergens meer bang voor. Huisbezoeken afleggen, bellen naar scholen om een afspraak te maken: ik doe het alsof het niets is. Mijn beste vriendin zegt het me ook: ‘Eindelijk zie ik de echte Sandra, degene
die altijd achter dat muurtje zat.’ Voor mij voelt het alsof ik eindelijk thuisgekomen ben.”