“Als zestigplusser ben je nog lang niet afgeschreven. Ik voel het vuur nog altijd branden”
Frie zag haar pensioen als een welkom geschenk na een veeleisende carrière, maar toch miste ze het actief bezig zijn. Intussen werkt ze weer deeltijds in de zorg, en is ze gemotiveerder dan ooit.
Niets hield ons tegen
Frie (67): “Op de afscheidsreceptie voor mijn pensioen kreeg ik telefoon van mijn moeder. Een vroegere klasgenoot van mij, die bij ons in de buurt woonde, was overleden aan kanker. Ze was net als ik zestig. Ik zie me daar nog staan tussen mijn collega’s, een beetje van slag door het nieuws. Ik ben naar huis gegaan en heb tegen mijn man gezegd: ‘We gaan genieten van het leven.’ Tien jaar lang had ik met hart en ziel als verpleegkundige gewerkt. Ik was een laatbloeier: pas op mijn zevenenveertigste ben ik verpleegkunde gaan studeren, na een carrière als manager in verschillende bedrijven. Ik was heel graag verpleegster, maar door de hoge werkdruk was ik de laatste jaren van de ene burn-out in de andere gesukkeld. Ik was gewoon op.
Toen ik op mijn zestigste de kans kreeg om met pensioen te gaan – ik was op mijn vijftiende al beginnen te werken – heb ik die kans met beide handen gegrepen. Mijn man en ik kochten een camper en zijn beginnen te reizen. Spanje, Frankrijk, Duitsland… We trokken er soms wekenlang op uit. De kinderen waren het huis uit, en er was geen baas meer aan wie we verlof moesten vragen. Niets hield ons tegen, tot de coronacrisis begon. Om mijn vroegere collega’s uit de nood te helpen – en omdat ik niet goed kan stilzitten – ging ik als vrijwilliger aan de slag in een woonzorgcentrum. Daarna werkte ik twee jaar in vaccinatie- en testcentra voor covid. Toen dat verhaal afliep, was ik het actief bezig zijn weer zo gewoon dat ik in de zomervakantie begon in te springen voor vrienden die in de thuiszorg stonden.
De laatste jaren sukkelde ik van de ene burn-out in de andere. Toen ik met pensioen kon gaan, greep ik die kans met beide handen
Het was de bedoeling dat die nieuwe job tijdelijk was, maar dat
is anders uitgedraaid: intussen werk ik deeltijds als zelfstandig thuisverpleegkundige. Wel op mijn voorwaarden. Ik heb geen vaste dagen of vaste patiënten. Ik kies zelf wanneer en hoeveel ik werk, en die vrijheid maakt het zo fijn. Als ik een dag rust wil, dan kan dat. Ik doe ook bewust geen volledige rondes, omdat ik mijn tijd wil kunnen nemen voor mijn patiënten. Ik wil niemand afjagen. De dag dat ik weer onder tijdsdruk moet werken, stop ik. Nog een gouden regel die ik voor mezelf heb gesteld: ik wil altijd inspringen, maar niet vóór acht uur ’s morgens. Ik ben gewoon geen ochtendmens. De zusters in het klooster die om vijf uur ’s morgens gewassen moeten worden, zodat ze naar de vroegmis kunnen gaan, daar mogen mijn collega’s naartoe. (lacht) Zij nemen ook de patiënten op zich die de zwaarste zorgen nodig hebben.
Van uitgeblust naar gemotiveerd
Zo uitgeblust als ik me een paar jaar geleden voelde, zo gemotiveerd ben ik nu. In het ziekenhuis en het palliatief netwerk waar ik vroeger werkte, was ik een klein schakeltje in een groot geheel. Het was een omgeving met veel wetten en regeltjes, en weinig plaats voor spontaniteit. Pas achteraf ben ik beginnen in te zien dat ik daar moeilijk mezelf kon zijn. Nu ben ik mijn eigen baas, en dat ligt me blijkbaar veel beter.
Het begon met vrijwilligerswerk, en nu heb ik weer een deeltijdse job als thuisverpleegkundige. Maar deze keer op mijn voorwaarden
Mijn schoondochter is soms bezorgd dat ik te weinig aan mezelf denk, maar ik doe gewoon wat ik graag doe. Op sommige dagen ben ik lichamelijk echt moe, dat wel. Tegelijkertijd zit ik vol energie. Het geeft zoveel voldoening om mijn collega’s te kunnen ondersteunen, en mijn kennis te delen. Dan heb ik het niet enkel over professionele ervaring, maar ook over een beetje levenswijsheid. Mijn jongere collega’s waarderen me voor wat ik bijdraag, en dat doet deugd. En waarom zou ik het niet doen? We hebben geen kleinkinderen om voor te zorgen, en ook mijn man heeft er geen enkel probleem mee. Hij heeft liever een gelukkige vrouw die veel weg is dan een vrouw die ongelukkig thuiszit. Hij heeft zijn eigen hobby’s en kan intussen ook goed poetsen en strijken.
Veel van mijn vriendinnen zijn nu ook met pensioen. Ze weten dat ik niet zomaar tijd heb om koffie te gaan drinken of een uitstapje te maken, maar begrijpen het. Als ik weer eens in mijn auto spring om onverwacht een patiënt van een collega over te nemen, vragen ze weleens hoelang ik dit nog wil volhouden. Liefst tot mijn zeventigste, als het even kan. Zolang het fysiek lukt en ik niet met tegenzin opsta, blijf ik doorgaan.
Misschien was de angst om oud te worden en niet meer mee te tellen toch groter dan ik dacht
Eigenlijk was ik helemaal niet klaar om met pensioen te gaan, besef ik nu. Misschien was de angst om oud te worden en niet meer mee te tellen toch groter dan ik dacht. Wie weet kan ik met mijn verhaal wel andere jonggepensioneerden inspireren om terug aan de slag te gaan, al is het maar één dag in de week. Voel je het vuur nog in je branden, doe het dan gewoon. Als zestigplusser ben je nog lang niet afgeschreven. Omdat ik een volledige carrière gewerkt heb, mag ik onbeperkt bijverdienen, maar daar doe ik het niet voor. Mijn job maakt me rijker als mens, en dat is wat me nog elke dag drijft.”