Mijn verhaal: “Hier kom ik niet meer levend uit, dacht ik. Mijn armen, mijn rug, mijn gezicht, ik voelde alles branden”
Op 31 december 1994 legde een brand het Antwerpse hotel Switel volledig in de as. De trieste balans: 15 doden en 164 gewonden. Sandra en Frank maakten deze noodlottige avond, elk op hun manier, mee en herinneren zich de dramatische avond nog als gisteren.
Slachtoffer Sandra liep zware brandwonden op
“Het was mijn vriend Koen die de kerstboom vuur zag vatten. Achteraf zei hij: ‘Had ik geweten welke ravage die vlam ging aanrichten, dan had ik je meegesleurd.’ Maar dat kon niemand voorspellen. Koen liep recht naar de uitgang, ik de andere kant op. Ik wilde het keukenpersoneel verwittigen, omdat zij helemaal niet wisten wat er gebeurde. Maar daar ben ik nooit aangekomen… In een fractie van een seconde vielen de lichten uit, vulde de kamer zich met rook, hoorde ik de ene ballon na de andere knallen en zag ik een oranje gloed langs het plafond glijden. En toen sloeg de paniek toe. Eerlijk? Op een gegeven moment dacht ik dat ik niet meer levend buiten zou raken. Mijn armen, mijn hals, mijn rug, mijn gezicht, ik voelde alles branden. En ik zag niets: geen uitweg, geen mensen. Mijn longen vulden zich met rook, ik kreeg bijna geen lucht meer en voelde me bij elke stap die ik zette slapper worden.”
“Net op het moment dat ik dacht dat ik ging sterven, struikelde ik en viel ik met mijn hoofd door een ingeslagen ruit. Dat kleine beetje frisse lucht gaf me de kracht om naar buiten te kruipen. Op handen en voeten, schreeuwend van de pijn. Mijn vriend kwam naar me toegerend en aan zijn blik zag ik dat het ernstig was. Die angst in zijn ogen… ‘Spring in de fontein’, bleef hij maar roepen. Net op dat moment stopte er een taxichauffeur. Die legde me voorzichtig in zijn taxi en bracht me naar het ziekenhuis.”
“Net toen ik dacht dat ik ging sterven, struikelde ik en viel ik met mijn hoofd door een ingeslagen ruit. De frisse lucht gaf me de kracht om naar buiten te kruipen.”
“Als tweede slachtoffer kwam ik aan in Stuivenberg, na de politiecommissaris die net als ik zware brandwonden had opgelopen. De verpleegkundigen brachten ons samen naar een kamer, waar we aan een lavabo onze brandwonden moesten koelen met water. De commissaris gaf geen kick, terwijl ik het uitschreeuwde van de pijn. Heel even dacht ik dat ik overdreef, tot het water begon over te stromen en ik naast me keek: zijn huid viel met grote stukken gewoon van z’n armen. Ik durfde niets te zeggen, omdat ik niet wist of hij zag wat er gebeurde. Verschrikkelijk gewoon.”
“Weken heb ik in het ziekenhuis gelegen. Helemaal ingepakt, van kop tot teen. Toen de chirurg me kwam vertellen dat ze huid moesten transplanteren, heb ik bijna gesmeekt om een stukje vel van mijn achterste te nemen, en niet van mijn bovenbenen. Ik herinnerde me een meisje dat haar hand had verbrand aan de strijkrol, en een groot litteken had overgehouden aan de transplantatie. Ik wilde niet zo toegetakeld worden. Mijn armen, mijn hals en mijn rug waren al verminkt, maar van mijn benen bleven ze af. En dat deden ze gelukkig ook. Na twee maanden, toen alle wonden goed genoeg hersteld waren, mocht ik naar huis. Maar daar stopte het niet. Twee jaar lang moest ik een drukpak dragen en mocht ik absoluut niet in de zon komen. Dat was zwaar, maar liever afzien dan een lichaam vol lelijke littekens.”
“Het moeilijkste van alles is misschien wel dat anderen na al die jaren geen littekens meer zien. Maar ik denk er nog héél vaak aan terug.”
“Mijn littekens zijn gelukkig mooi genezen. Maar vanbinnen zijn de wonden nog lang niet geheeld. De eerste jaren na de brand had ik een panische angst voor vuur. Ik durfde nog geen kaars aan te steken, en als er vuurwerk de lucht in ging, bleef ik angstvallig buiten. In grote menigtes heb ik snel schrik. Dat bevangt me, en laat me niet meer los. En de aanvallen die aanvankelijk epileptisch leken, blijken nu symptomen van chronische hyperventilatie te zijn. De oorzaak ligt waarschijnlijk bij het dragen van het drukpak, waarbij mijn hele lichaam werd ingesnoerd en ik niet op een gewone manier kon ademhalen. Het moeilijkste van alles is misschien wel dat anderen na al die jaren geen littekens meer zien, waardoor het lijkt alsof ik die dramatische nacht een plaats heb kunnen geven. Maar in werkelijkheid denk ik er nog héél vaal aan terug.”
Brandweerman Frank was als eerste ter plaatse in het hotel
“Het is intussen alweer vijfentwintig jaar geleden dat we midden in de nacht uitrukten naar Switel, maar het voelt nog altijd alsof het gisteren was. Om iets na elf kwam het bericht van de 100-centrale binnen in de kazerne. In eerste instantie dacht ik dat het om een kleine brand ging. Een vuurpijl die in een woning was gevlogen, of een kaars die een tafel in brand had gezet. Maar toen we enkele minuten later bijna ter plekke waren en mensen al in volle paniek zagen wijzen naar het hotel, wisten we dat het ernstig was. De chaos was immens: overal lagen uitgetrapte schoenen, mensen liepen radeloos te zoeken naar vermisten, buurtbewoners hielpen waar ze konden en het voetpad lag vol met zwaar verbrande mensen en dodelijke slachtoffers. Een beeld dat op mijn netvlies staat gebrand.”
“Onze eerste opdracht luidde: iedereen evacueren. Op basis van de ravage in de feestzaal wist ik meteen dat het geen gewone brand was. Tafels en stoelen waren zwartgeblakerd, de grond lag bezaaid met verschroeide handtassen en schoenen maar ik zag geen enkele vlam. Binnen vonden we overal mensen die over elkaar lagen. Gestruikeld op weg naar buiten, waardoor anderen vielen en geen kant meer op konden. Pas achteraf kwamen we te weten dat de kerstboom vuur had gevat, en dat het vuur in enkele luttele seconden was geëxplodeerd, om dan terug uit te doven. Ik kon me niet eens voorstellen hoe angstaanjagend dat geweest moet zijn voor de feestgangers.”
“In zo’n situatie móét je kiezen. Wie heeft de meeste kans om te overleven? Wie ademt en beweegt nog, en wie niet?”
Toen het gebouw ontruimd was, begon het echte werk: de reanimatie van de slachtoffers. Ik vergeet nooit meer dat ik een van de zwaarverbrande slachtoffers aan het beademen was, toen een arts plots zei: ‘Stop maar, het is zinloos’. Op zo’n moment móét je gewoon kiezen. Wie heeft de meeste kans om te overleven? Wie ademt en beweegt nog, en wie niet? Dat is hard, maar we deden echt alles wat we konden. Er waren zoveel mensen die hulp nodig hadden… Toen heb ik mijn volle aandacht aan het volgende slachtoffer gegeven. Ik herinner me nog goed dat ik tijdens het reanimeren plots vuurwerk boven de daken zag. Het was klokslag twaalf uur, 1995 werd officieel ingeluid. Het contrast tussen de feestvreugde in de stad, en de ellende aan het hotel kon niet groter zijn. Zo onwezenlijk.”
“Die nacht zijn we tot een uur of drie, misschien vier, bezig geweest: opruimen, nog een laatste keer checken of er absoluut geen brandgevaar meer was, mensen opvangen die wanhopig op zoek waren naar hun partner, hun ouders, hun kinderen. Nadien hebben we in de kazerne nog samen ons nieuwjaarsdiner opgegeten, en na de dienst zijn we met z’n allen een pint gaan pakken. Daar had iedereen nood aan, na zo’n helse nacht. En dan begint iedereen te vertellen natuurlijk. Over het slachtoffer waarover de een zich ontfermde, over de solidariteit van de buurtbewoners, maar evengoed over het schuldgevoel. Daar heeft elke brandweerman wel eens last van. Ik ook. Had ik niet méér kunnen doen? Of had ik het niet beter kunnen doen? Maar dan staan je collega’s voor je klaar, en praat je dat gevoel van je af, samen met de anderen. Om dan de volgende dag er samen als één team opnieuw te staan.”
Nog meer pakkende verhalen
• Mijn verhaal: Sandra raakte ernstig verbrand tijdens een barbecue
• Mijn verhaal: Femke verloor haar man bij een tragisch scheepsongeval
• Mijn verhaal: Ines heeft al jaren straatangst na een aanranding in haar jeugd
Volg ons op Facebook, Instagram, Pinterest en schrijf je in op onze nieuwsbrief om op de hoogte te blijven van de beste groentips en wooninspiratie!