“In mijn eentje moeder worden, is voor mij nooit een optie geweest. En toch…”
Libelle-collega Charlotte droomt al van kinderen zolang ze zich kan herinneren. Op haar zesendertigste voelt ze dat ze niet langer kan wachten op die ideale partner en maakt ze, na veel wikken en wegen, een afspraak bij de fertiliteitskliniek.
Dat ik graag mama wil worden, is altijd al een zekerheid geweest in mijn leven. Ik denk zelfs dat ik ooit babynamen besproken heb met mijn allereerste vriendje. Zestien was ik toen. Geen wonder dat die jongen niet is blijven hangen…
Op 30 augustus 2022 bevalt mijn drie jaar jongere zus van een zoontje en ik mag meter zijn. Vanaf zijn geboorte ben ik niet bij Léon weg te slaan. Ik zie dat ventje vanaf minuut één zo graag dat ik niet weet of ik mijn eigen kind, als dat er nog zou komen, liever zou kunnen zien. In mijn vriendenkring schieten de kinderen intussen ook als paddenstoelen uit de grond en steeds vaker bestaat ons gezelschap uit meer peuters dan volwassenen.
Mama worden, is dat nog wel voor mij weggelegd? In mijn hoofd hangt die vraag samen met: vind ik nog wel een partner? En hoelang heb ik nog?
Ik betrap er mezelf achteraf soms op dat ik tijdens bezoekjes vooral met de kinderen gespeeld heb en de volwassenen straal genegeerd heb. Ik word diep vanbinnen intens gelukkig van dat ravotten, omdat ik dan schaamteloos het kind in mezelf weer kan loslaten. Maar ook omdat ik dol ben op de blik van een peutertje wanneer het iets nieuws ontdekt.
En dan, een jaar later, word ik zesendertig, een leeftijd waarop stilaan de vraag rijst: mama worden, is dat nog wel voor mij weggelegd? In mijn hoofd hangt die vraag samen met: vind ik nog wel een partner? En hoelang heb ik nog? De publieke opinie helpt me ook niet, want iedereen heeft er zo wel z’n eigen idee over. Enerzijds heb je mensen die zeggen: “Je hebt nog zoveel tijd.” Daar heb ik echter niets aan, want de hoeveelheid tijd die mij nog rest, is nu eenmaal afhankelijk van meerdere, vooral genetische, factoren. Anderzijds heb je mensen die nog wat extra olie op het vuur gieten met: “Amai, dan zou ik daar toch niet te lang meer mee wachten.” En dat is zo mogelijk nog erger, want er is momenteel niemand in mijn leven met wie ik deze stap zou willen en dus kunnen zetten.
‘It takes a village to raise a child’, toch?
In mijn eentje moeder worden, is voor mij nooit een optie geweest. Een ‘bam’ zijn, een ‘bewust alleenstaande mama’, is in mijn hoofd een illusie, want ‘it takes a village to raise a child’, toch? Dus echt alleen begin je daar niet aan. En hoewel er een heel leger klaarstaat om mij te helpen, en ik het dus echt niet alleen zou moeten doen, vind ik het een egoïstische gedachte. Dus… nee, dat gaan we niet doen.
Tot een van mijn allerbeste vrienden eens goed gaat roeren in dat idee-fixe van mij. Op een warme zomeravond zitten we samen bij mijn zus en schoonbroer in de tuin en zegt hij: “Ik wil nog even terugkomen op iets… Ik vind het een stom excuus dat je geen bewust alleenstaande mama zou worden omdat je dan een beetje op een achterban zou moeten rekenen.”
Hoe meer ik erover praat, hoe enthousiaster ik zelf word en hoe meer ik het ideaal van partner – huisje – tuintje – baby begin los te laten
Wat zegt die nu, denk ik, want ik heb het idee intussen al losgelaten. Als ik een partner zou vinden die er samen met mij voor wil gaan, dan zou ik meteen een kindje willen, maar alleen? Geen sprake van. Maar door zijn uitspraak sluipt het idee langzaam opnieuw mijn hoofd binnen. Zou ik dan toch…? Dagen en weken passeren, tot ik plots tijdens een wandeling met mijn zus de volgende woorden uit mijn mond hoor komen: “Zou ik dat alleen kunnen?” Ik schrik van mezelf en voel dat het mij veel moeite kost om die vraag te stellen. Zij antwoordt heel snel: “Charlotte, toch. Er zijn weken waarin ik zo weinig hulp heb, dat ik het ook bijna helemaal alleen doe. Natuurlijk kun je dat.”
En hop, de bal gaat aan het rollen. Hoe meer ik erover spreek, hoe meer ik merk dat bewust alleen moederen helemaal geen taboe is en dat er mij al ontzettend veel vrouwen zijn voorgegaan. Stilaan verandert de gedachte van ‘Waarom zou ik dat kunnen?’ naar ‘Waarom zou ik dat níét kunnen?’ Hoe meer ik erover praat, hoe enthousiaster ik zelf ook word en hoe meer ik het maatschappelijke ideaal van partner + huisje + tuintje + baby begin los te laten.
Tranen bij dr. Chloë
Na een aantal zeer pusherige – “Maak maar snel een afspraak! Doe dat nu gewoon, Charlotte!” – telefoon-gesprekken met een van mijn beste vriendinnen, zit ik op een mooie dinsdag op de Libelle-redactie te vertellen over mijn kinderwens. Ook daar zijn de reacties zo warm, enthousiast en aanmoedigend dat ik op dat moment gewoon zelfs beslis om de afspraak vast te leggen.
Ik stuur een mailtje en krijg zo goed als meteen antwoord. Ik ben altijd en overal te laat, maar voor mijn eerste afspraak bij dr. Chloë, die ik trouwens nog ken uit een ver schoolverleden, ben ik mooi op tijd. Een halfuur te vroeg zelfs. Er zitten nog zes andere mensen in de wachtzaal. Allemaal koppels, denk ik. Ik voel mij een heel klein beetje alleen en kwetsbaar, maar tegelijk ook sterk en vastberaden.
Wel schieten er duizend-en-een vragen door mijn hoofd: zou ze mij al onderzoeken? Zou dat pijn doen? Wat als er iets fout loopt? Wat als het niet lukt? Zou ik wel vruchtbaar zijn? Zou ik dat vandaag nog weten? Zou ik niet beter nog rap eens naar het toilet gaan? Hoelang zou het nog duren? Had ik niet beter voorbereid moeten zijn? Had ik geen vragen moeten opschrijven? Ja lap, ik moet wél naar toilet…
Of ik nog wat tijd wil kopen door mijn eicellen te laten invriezen? Wachten? Nee, dank je. Ik wil er nu mee verder. Vandaag nog als het even kan
Die dertig minuten lijken een eeuwigheid te duren. Tot Chloë mij komt halen en me verlost van mijn doemdenken. “Hoe kan ik jou helpen?” Chloë stelt één vraag en ik voel de tranen al komen. “Ik wil graag mama worden.” En ja hoor, een waterval uit mijn ogen. “Daar kan ik jou zeker bij helpen. Ik wilde je niet laten huilen, ik wilde alleen weten of je er nú voor wilt gaan, of nog een beetje tijd wilt kopen door eicellen te laten invriezen.”
Terwijl ze de woorden uitspreekt, weet ik het zeker. Wachten? Nee, dank je. Ik wil er nu mee verder. Vandaag nog als het even kan. Ik ben zo blij en dankbaar dat ik bij Chloë beland ben. Ik voel mij onmiddellijk in goede handen. Ze legt uit wat de volgende stappen zijn en maakt dan aanstalten om afscheid te nemen, maar ik ben een beetje teleurgesteld. Ik had namelijk gehoopt om vandaag al een idee te hebben van hoe ik ervoor sta en of ik nog genoeg tijd heb.
Als ik dat vertel, legt Chloë uit dat ze zo’n onderzoek pas mag doen na twee psychologische consulten en de goedkeuring door een comité van dokters en psychologen. Maar ze zegt er ook bij: “Maar we zullen dat onderzoek volgende week doen, want ik ben er vrij zeker van dat jouw dossier goedgekeurd zal worden.” Ik rij naar huis met een warm gevoel en vooral veel hoop.
Gekende, anonieme of open donor?
Voor de psychologische consulten moet ik naar het UZ in Gent. In de auto besef ik dat ik daar eigenlijk nog nooit geweest ben. Het voelt heel anders dan de polikliniek in Oosterzele, waar alles rustiger en intiemer is. Op weg van de parking naar de ingang kom ik al meer dan dertig mensen tegen en ik vraag me af wat zij hier komen doen. Zouden ze heel ziek zijn? Onder de scanner moeten? Ik voel plots een golf van dankbaarheid door mijn lichaam gaan.
Ik ben hier nog nooit eerder geweest omdat dat nog nooit nodig was. Niet voor mezelf, niet voor mijn familie of vrienden. Wat een gelukzak ben ik. Hoewel ik weet dat ik helemaal niet bang hoef te zijn voor het psychologische consult, voel ik toch wat spanning in mijn lijf. Bij elke stap bonkt mijn intussen al bange hart een beetje harder.
Na enkele minuten in de wachtzaal hoor ik mijn naam en mag ik binnen bij Paulien. Ik antwoord op haar vele vragen. Het voelt een beetje als een sollicitatiegesprek. Ze wil weten wie ik ben en waarom ik hier zit. En dus probeer ik dat zo nauwkeurig mogelijk uit te leggen. Ik krijg ook heel wat informatie, zoals hoeveel het totaalplaatje mij zou kosten – dat wordt toch een serieuze hap uit mijn budget. Heel even flitst de gedachte door mijn hoofd dat ook dit aspect iets makkelijker gaat als je met twee bent, maar gelukkig bestáát de mogelijkheid om hier alleen voor te gaan. En het brengt me wel een stapje dichter bij datgene waar mijn hele hart naar verlangt.
De keuze is voor mij snel gemaakt. Hoewel het bijna dubbel zo duur is, ga ik voor een open donor
Ik krijg ook nog een heleboel invulformulieren en vragenlijsten mee. Huiswerk dus. Bij het tweede consult moet ik bij Paulien een aantal keuzes maken, zoals: wil ik een gekende, anonieme of open donor? Een gekende donor is iemand die door de ouder(s) en dus later ook door het kindje gekend is, een vriend bijvoorbeeld. Dat wordt het niet. Bij anoniem donorschap zul je nooit weten wie het sperma heeft ‘geleverd’, bij open donorschap krijgt het kind wanneer het meerderjarig is en daarnaar vraagt, wél informatie over de donor.
Ik geloof dat elke mens in zijn leven periodes van onzekerheid doormaakt en ik kan mij inbeelden dat een donorkind in zo’n periode nood zal hebben aan meer informatie over de man die voor de helft van zijn of haar DNA gezorgd heeft. Paulien vergelijkt het met een kast. Als de kast openstaat en je ziet van ver wat erin zit, ga je wellicht niet de nood hebben om dichterbij te gaan kijken, maar als de kast dicht en zelfs op slot is, wil je toch niets liever dan weten wat er achter de gesloten deur zit?
De keuze is voor mij dus snel gemaakt. Hoewel het bijna dubbel zo duur is, ga ik voor een open donor. Een paar weken later krijg ik te horen dat ik goedgekeurd ben door het comité en dus met het traject mag ‘starten’, hoewel de start voor mij gevoelsmatig het moment was waarop ik mijn eerste afspraak maakte. Aangezien er bij mij geen vruchtbaarheidsprobleem is en de ‘strootjes’ donorsperma zodanig goed gescreend zijn, start ik het traject met kunstmatige inseminatie. Per inseminatiepoging schat Chloë de kans op een zwangerschap op tien à vijftien procent. Twee op de drie vrouwen zijn na zes inseminatiepogingen zwanger. Dat zijn dus geen slechte vooruitzichten. Ik kijk al uit naar de eerste poging en hoewel ik weet dat het niet realistisch is, ga ik er stiekem vanuit dat het van de eerste keer raak zal zijn.
Ongeduldig, boos, teleurgesteld
“We zijn net te laat”, hoor ik de dokter zeggen. We zijn een paar maanden verder en ik ben in het UZ Gent voor de eerste echo, om te kijken wanneer mijn eisprong eraan komt en de inseminatie kan doorgaan. “Heb je een korte cyclus, misschien?” , voegt de dokter eraan toe. Het is alsof ik de rest van de woorden die uit haar mond komen, niet meer hoor. Heeft ze nu net gezegd dat mijn eisprong al gepasseerd is en ik dus te laat ben voor mijn eerste inseminatie? Dat moet toch een grap zijn.
Morgen laat ik de controle los. Vandaag mag ik wenen en boos worden op iedereen die zegt: ‘Kop op, volgende maand beter’
Ik weet niet goed welke emotie de bovenhand heeft momenteel. Mijn bloed begint te koken van woede, maar tegelijkertijd voel ik in mijn rechteroog een traan die wil ontsnappen. Ja, de teleurstelling wint het van boosheid. “Kijk, hier zie je het duidelijk. We zijn het moment net voorbij”, zegt de dokter zo rationeel dat ik opnieuw boos word. Maar dan vang ik in haar blik heel even een glimp van spijt op. En heel even voel ik mij hier niet gewoon een nummer. En ga ik weer van boosheid naar teleurstelling. En zelfs naar wanhoop. Dóé dan iets, denk ik. Doe die inseminatie gewoon. Ik ben hier nu toch. Ik wil het echt heel graag nu. Het wachten maakt mij gek.
De afgelopen dagen kreeg ik vaak de vraag: “Ben je zenuwachtig?” Maar ik ben niet zenuwachtig. Ongeduldig, dát ben ik. Een beetje zoals een kind de laatste dagen voor de grote zomervakantie, of wanneer je weet dat je binnen enkele dagen op reis vertrekt.Voor de zoveelste keer word ik in dit traject geconfronteerd met het feit dat ik geen keuze heb. Of ik geef mezelf over aan het proces en laat de controle los, of het gebeurt helemaal niet. Dus ik besluit het los te laten, want er zit niet veel anders op. Morgen laat ik het los. Vandaag mag ik wenen en boos worden op iedereen die zegt: “Kop op, volgende maand beter.”
Wachten, altijd maar wachten
Maar de volgende maand gaat het niet beter. Bloed aan het toiletpapier. Het voelt alsof mijn hart op de grond valt. Ik was er na die krampen van gisteren echt van overtuigd dat er een innesteling was geweest. Met alle euforie – het ís zover! – van dien. Ik had dan toch geen gelijk. Ken ik dan mijn eigen lichaam niet? Of denk ik dat ik bepaalde dingen voel omdat ik weet dat het zwangerschapssymptomen kunnen zijn?
Nogmaals het besef: dit hele proces is een levensles in loslaten. Ik besluit niet bij de pakken te blijven neerzitten en bel meteen voor een nieuwe afspraak voor een derde, officieel tweede, poging. En dat is dan wellicht wat nu het meeste pijn doet. Het moet allemaal opnieuw. Een drietal controle-afspraken met vaginale echo. Nadien telkens een bloedonderzoek. In de namiddag wachten op het telefoontje en de dag erna alles opnieuw tot ze het juiste tijdstip kunnen bepalen en we een nieuwe inseminatiepoging kunnen doen.
Toch weer mijn regels krijgen, is enerzijds telkens een zware ontgoocheling, anderzijds is het ook een klein beetje een opluchting
In zo’n week kun je, met de beste wil van de wereld, echt aan niets anders denken. Het beheerst mijn hoofd, mijn hart en mijn agenda. Iedereen die dan tegen me wil zeggen: “Je moet het loslaten”, blijf maar uit mijn buurt, ik wil het niet horen. Die week eindigt dan uiteindelijk in een inseminatiepoging. En dan? Wachten.
Dat vind ik nog het moeilijkste aan dit hele verhaal. Altijd dat wachten. Toch weer mijn regels krijgen, is enerzijds telkens een zware ontgoocheling, anderzijds is het ook een klein beetje een opluchting. Want dan weet ik het eindelijk. Dit hele proces zou zoveel makkelijker zijn als ik de dag na de inseminatiepoging zou kunnen weten of het gelukt is. Voor alle duidelijkheid: ik begrijp heel goed waarom dat niet kan, maar toch, ik zou nu heel eventjes graag in een wereld leven waarin dat wel mogelijk is.Ondertussen, na inseminatiepoging drie, wacht ik nog altijd. Vierde keer, goeie keer dan maar? Duim je mee?
Tekst: Charlotte Verstraeten
Meer openhartige verhalen lees je hier:
Volg ons op Facebook, Instagram, Pinterest en schrijf je in op onze nieuwsbrief om op de hoogte te blijven van alle nieuwtjes!