Comédienne Lies Lefever: “Kinderen hebben geen perfectie nodig. Ze hebben gewoon een moeder nodig”
De bekende comédienne Lies Lefever (37) is onverwacht overleden. We hadden vorig jaar nog een openhartig gesprek met haar over het moederschap. Want naast comédienne was ze ook mama van Kobe (11) en Wannes (10). Zevenendertig jaar geleden was ze letterlijk een weggesmeten baby. Hoe fundamenteel een moederfiguur is, vertelt ze zelf.
“Mijn moeder – mijn énige moeder – is de mooiste persoon op de hele wereld. Toen ze mij adopteerde, wist ze niet of ik ooit nog zou kunnen zien.”
Het begin van Lies’ leven is bijna te gruwelijk om waar te zijn. Zevenendertig jaar geleden hoorden twee bouwvakkers in Rwanda uit een beerput het geluid van een huilende baby. Met gevaar voor eigen leven daalden ze 8 meter af en brachten een uitgeputte baby mee naar boven. Haar oogjes waren al aangetast door het vuil in de put, de zuren hadden brandwonden op haar gezicht gemaakt. De kans dat Liesbeth, zoals het kind genoemd werd, zou overleven, was klein. Maar ze bleek sterker dan gedacht. Lies verloor een deel van haar zicht, maar leefde. Ze werd geadopteerd door een warm Belgisch gezin en groeide gelukkig op. Toen ze twaalf was, riep haar adoptiemoeder Lies bij zich:”Het wordt tijd dat ik je vertel hoe je bij ons bent gekomen.” Daar leerde Lies voor het eerst over het gruwelijke begin van haar leven.
Hoe was het om als twaalfjarig meisje zo’n verhaal te horen, dat jouw levensverhaal bleek te zijn?
“Ik was echt nog een kind toen. Mijn moeder toonde me een plastic zakje met daarin foto’s. Een piepkleine baby met brandwonden op haar voorhoofd en oogjes die dichtgeplakt zaten. Mijn eerste paspoort zat erbij en ook brieven die mijn ouders uitgewisseld hadden met zuster Rachel, de vrouw die me de eerste maanden van mijn leven verzorgd heeft. Zij is de eerste persoon die mij graag gezien heeft, mijn eerste moederfiguur. Ik reageerde nogal laconiek: ‘En dan? Ik ben nu toch gelukkig?’ Toen besefte ik nog niet welke impact het verhaal op mij zou hebben. Ik weet nog dat ik toen dacht: zelfs als het mijn eigen moeder was die me in die put gooide, ik héb toch een lieve mama?”
Wat voor iemand is die lieve mama?
“Mijn moeder – mijn énige moeder – is de mooiste persoon op de hele wereld. Toen ze mij adopteerde, was ik blind. Ze wisten niet of ik ooit nog zou kunnen zien. In de brieven schrijft zuster Rachel: ‘Wie zou zo edelmoedig kunnen zijn om een blind kind te adopteren?’ Wel, mijn ouders dus. Ze hadden al drie kinderen van zichzelf én twee gezonde adoptiekinderen. Ik weet nog altijd niet waarom ze het gedaan hebben.”
Heb je het haar nooit gevraagd?
“Nee. Maar misschien is dit het juiste moment. (Neemt haar telefoon, belt haar moeder op en zegt dat Libelle een vraag heeft voor haar.) Mama, ik zet u op speaker, hè.”
Dag mevrouw. Ik was met uw dochter aan het praten over haar adoptie. We vroegen ons af waarom u een blind kind hebt geadopteerd.
Mama van Lies: “Wij waren toevallig in Afrika, toen ons Lies gevonden werd. We waren er dus van in het begin bij. Ik had haar gezien, dat kleine baby’tje dat zo weinig kansen had en ik voelde direct dat ik haar niet kon achterlaten. Dat, als ik aan haar voorbij was gegaan, ik het mijn hele leven had meegedragen. En zo is ze bij ons terechtgekomen. Gemakkelijk was het niet, nee. Liesje was ons zesde kind. Maar je stelt me de vraag alsof ik een keuze had. Ik hád geen keuze.”
Het zou de biologische moeder van Lies geweest zijn die haar in die beerput heeft gegooid. Ben je, zelf moeder, kwaad op haar?
Mama van Lies: “Nee. Want ik ken haar verhaal niet. Het is ook niet zeker dat het Lies’ moeder was die haar weggegooid heeft. Ik zal nooit iemand beschuldigen. Maar de manier waarop… dat is niet goed te keuren, natuurlijk.”
(Lies bedankt haar voor het antwoord en neemt afscheid, red.)
Wat een bijzonder warme vrouw.
“Echt, hè. Niemand heeft zo’n groot hart als mijn moeder. Ik ook niet. Ik zou niet kunnen wat zij gedaan heeft. Adopteren. Omdat ik mijn eigen kinderen zo graag zie en niet weet of ik een kind dat niet van mijzelf is even graag zou kunnen zien. Mijn moeder kon dat wel. Ik heb nooit het gevoel gehad dat ze haar biologische kinderen liever zag. Nee, wij zijn allemaal gelijk in haar ogen.”
Jouw moeder heeft je 37 jaar geleden een toekomst gegeven. Hoe belangrijk is ze vandaag nog voor je?
“Ik heb een geweldige man en geweldige vriendinnen. Maar mijn moeder, dat is nog anders. Zij is mijn rots. Ze is er al-tijd. Ik heb haar bijvoorbeeld vannacht gebeld. Om halfvijf, omdat ik het moeilijk had. Ze nam op, wuifde mijn verontschuldigingen weg en zei: ’t Is niks, Liesje. Vertel maar.’ Dát is moeder zijn. Die onvoorwaardelijke liefde, die ruggensteun. Ik hoop dat ik dat gevoel ook kan doorgeven aan mijn eigen kinderen. Dat, wat er ook gebeurt, hun mama er altijd is.”
Terug naar Rwanda
Twee jaar geleden ging je met Martin Heylen terug naar Rwanda voor het programma Heylen en de Herkomst. Waarom wilde je terug naar dat gruwelijke begin?
“Sinds de geboorte van mijn eigen kinderen broeide er iets in mij. Toen ik mijn eerste zoon in mijn armen hield, kon ik me niet voorstellen dat je zoiets kwetsbaars kon wegsmijten. Hoe ouder ze werden, hoe meer dat gevoel begon te knagen: dat doe je toch niet? Je staat toch niet voor een put met een baby in je armen en gooit ‘m er dan in? Ik voelde me steeds meer weggesmeten. Toen Martin met het voorstel kwam, greep ik het met beide handen aan. Ik was bang, maar moest mijn verleden onder ogen zien. Ik ging echt naar Rwanda om mijn biologische moeder te vinden. Ik wilde het wéten.”
Je hebt haar niet gevonden.
“Nee. De kans was natuurlijk vrij klein. Als ik haar was geweest, had ik me ook niet kenbaar gemaakt. ‘Hallo, ik heb jou in een beerput gegooid.’ Vertel dat maar eens op de televisie.”
Het is niet zeker dat het je moeder was.
“Ik weet het. Ik heb al verschillende verhalen gehoord. Dat een jaloerse echtgenote me gestolen heeft, dat ik de dochter was van de consul en de poetsvrouw, en moest verdwijnen. Het moeilijkste is eigenlijk de onzekerheid. Het niet weten. Ik ben al heel mijn leven kwaad, maar ik weet niet op wie.”
Dus zelfs als het wel zo was geweest, dan had je het willen weten?
“Ja. Ik vind moeder een heel mooi woord, maar als ik zou wéten dat zij het was geweest… Dan zou ik tenminste weten op wie ik mijn kwaadheid moet richten. Door die reis naar Rwanda heb ik beseft hoe belangrijk een moederfiguur is. Ik ben al heel mijn leven op zoek naar haar. In Rwanda ging het zelfs zo ver dat ik bij sommige vrouwen dacht: zou dat mijn moeder zijn? Er was één vrouw die altijd rondhing bij ons. Nu denk ik dat zij het was. Maar zeker weten zal ik het nooit.”
Na die reis heb je het heel moeilijk gehad.
“Inderdaad. Ik ben zelfs opgenomen geweest. (stil) Ik leer om er mij niet over te schamen, maar doe het natuurlijk toch. Die opname, die periode die hopelijk achter me ligt: het voelt aan als een falen als moeder. Ik ging er aan onderdoor dat ik zelf geen moeder had, maar tegelijkertijd was ik er door mijn verdriet niet voor mijn eigen kinderen.”
Hoe hebben je kinderen gereageerd op jouw opname?
“Geweldig. Zoals alleen kinderen kunnen. Ze hebben dat allemaal met een ongelooflijke veerkracht beleefd. Met hulp van hun geweldige vader, die hen perfect heeft begeleid. En we zijn ook altijd eerlijk geweest. Tijdens mijn opname zijn ze me ook komen bezoeken. Dan probeerde ik toch mezelf te zijn. De moeder die ze kenden. Dan zei ik lekker rebels: ‘Kobe, Wannes. Als je over die haag kruipt, kun je ontsnappen.’ Of ik vroeg aan mijn man om petanqueballen mee te nemen zodat we petanque konden spelen.”
Hoe was het voor jou om niet thuis te kunnen zijn?
“Vreselijk. Ik ben in totaal vier maanden opgenomen. Ik werd ook zo’n echte moeder! Dan belde ik naar mijn man om te vragen hoe hij de jongens had aangekleed. ‘Oh nee, toch niet die broek met die trui’, kon ik dan sakkeren. (lacht) Ik probeerde te moederen, terwijl ik er niet kon zijn.”
Als je er maar bent
Wat voor moeder ben je?
“Net zoals ik zelf ben: eerder atypisch. Maar ik neem het wel serieus, het moederschap. Toen ik Kobe na de bevalling voor het eerst in mijn armen hield, werd ik overspoeld door dat moedergevoel. Dat was mijn kind, mijn bloed. Voor iemand die zelf niet weet wie haar moeder of vader is, is dat heel bijzonder. Ik voelde dat ik een tak had gekregen aan mijn eigen boom en ik zou er alles aan doen om dat takje te laten bloeien. Dat gevoel is nooit weggegaan. Ik wil dat mijn kinderen het goed hebben. Beter dan ik het heb gehad, en al bij al heb ik het heel goed gehad. En ik probeer een moeder te zijn zoals mijn moeder. Ik wil dat mijn kinderen het gevoel hebben dat ze bij mij met alles terechtkunnen.”
Hoe probeer je hen dat gevoel te geven?
“Door mezelf te blijven. Ik vloek al eens aan tafel. Ik gooi eieren kapot in de tuin. En als ze iets laten vallen, word ik niet kwaad. Zélfs niet als het mijn mooie Creusetpot is die Kobe vorige week liet vallen. (lacht) En weet je wat? Ik denk dat ik het behoorlijk goed doe. Onlangs zeiden de jongens dat ze me een leuke mama vinden. Leuker dan de andere mama’s. Ondanks alle problemen van de voorbije jaren, zeiden de jongens dat. Dat vond ik zo mooi. Nog zo’n fier moment was Kobes verjaardagsfeestje. We waren gaan bowlen en daarna hadden we tegen de jongens gezegd dat ze zelf hun weg naar huis moesten zoeken. Een dropping, zoals het hoort met scoutsvrienden. Wij zaten stiekem verstopt op hoeken van straten om te zien of alles wel goed verliep, natuurlijk. Toen ze aankwamen, waren er warme chocomelk en koekjes. ‘De verjaardagsfeestjes van Kobe zijn de allerleukste’, riep één van die jongens. Stralen dat ik deed. En Kobe ook.”
Wat herken je van jezelf in je zonen?
“Niet veel! Mijn jongens hebben allebei een klas overgeslagen: ik vind ze superslim. Dat hebben ze van hun vader, hij is doctor in de wiskunde. En ze zijn groot, net als mijn man Joost. Heel gek hoor, mijn kleine zoon Kobe is al bijna even groot als ik! Hun muzikaliteit hebben ze wel van mij. Kobe speelt trompet en ik droom ervan ooit eens iets samen te doen.”
Ben je de moeder die je wilt zijn?
“Ik denk dat niemand die moeder is. Maar als mama ben ik wel de best mogelijke versie van mezelf. Ook al voelde ik me slecht, dan nog bleef ik hun moeder. Ik wéét dat ze hebben afgezien toen ik opgenomen was. Ik wéét dat ze misschien zelfs nog meer hebben afgezien toen ik niet opgenomen was. Ik had het hen willen besparen. Maar ze zien mij nog altijd graag. Ondanks alles. En ik zie hen ook graag. Nog liever dan alles.”
Hoe gaat het nu met je?
“Goed. Vorige week was mijn verjaardag. Mijn gevonden-dag. En ik dacht: ofwel herpak ik me, ofwel blijf ik me wentelen in mijn verdriet. Ik zeg niet dat het me gaat lukken. Maar ik heb twee kinderen en ik kan daar voor zorgen. Ik wil niet dat ze later zeggen: ‘Wij hadden een mama, maar die zat in een instelling.’ Het komt wel weer goed. Onlangs was ik gitaar aan het spelen, voor het eerst sinds lang. Op het einde hoor ik applaus, vanuit de hoek van de kamer. ’t Was Wannes. ‘Ik ben zo blij dat je weer gitaar speelt, mama’, zei hij. Omdat hij wist dat het dan beter gaat met mij. Hoe mooi is dat? Ik heb geen spijt van wat achter me ligt, maar ik wil het nu wel beter doen. Ik wil leren uit mijn fouten.”
Wat heb je geleerd uit die moeilijke periode?
“Dat het niet uitmaakt hoe moeders zijn. Of je nu pijn hebt, of je slecht voelt: als je er maar bent. Als mama wil je het graag altijd perfect doen. Maar kinderen hebben geen perfectie nodig. Ze hebben gewoon een moeder nodig. Gisteren wilde ik vis in pakjes maken. Keiveel werk. Uiteindelijk is het gewoon vis in de pan geworden. Denk je dat die jongens dat erg vonden? Nee, die hebben die vis gewoon met krot en mot opgegeten. Blij dat ze waren. Dát is het moederschap.”
Tekst: Lisa Gabriëls
Foto’s: Ann De Wulf
Bron: Libelle 19